2.1 + 2.2 recap

Welcome TK1C





Phone in the phonebag? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 1

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Welcome TK1C





Phone in the phonebag? Books, notebook, Chromebook & a pen on your table? Awesome!

Slide 1 - Diapositive

Today:
Quiz 2.1 + 2.2


Goals (at the end of this lesson...) :

- Weet je wat rangtelwoorden zijn en hoe je die gebruikt.
- Weet je de dagen en maanden in het Engels en hoe je die schrijft.
- Heb je goed gewerkt.
- Ken je een paar nieuwe weetjes.

Slide 2 - Diapositive


Wat is de Engelse vertaling van belangrijk?
A
important
B
holidays
C
famous
D
example

Slide 3 - Quiz

1. Wat is de Engelse vertaling van gast

Slide 4 - Question ouverte


Wat is de Engelse vertaling van oefenen?
A
to use
B
to practise
C
to play
D
to choose

Slide 5 - Quiz

Wat is het Nederlandse woord voor excited

Slide 6 - Question ouverte


Wat is de Engelse vertaling van uitnodigen?
A
to pick up
B
to remember
C
to invite
D
to choose

Slide 7 - Quiz

Wat is het Engelse woord voor voorbeeld

Slide 8 - Question ouverte


Wat is de Engelse vertaling van favoriete?
A
important
B
favourite
C
famous
D
excited

Slide 9 - Quiz

Wat is het verschil tussen de twee rijtjes?
een
eerste
twee
tweede
drie
derde
zestien
zestiende
veertig
veertigste

Slide 10 - Diapositive

Vul hier je antwoord in?
een
eerste
twee
tweede
drie
derde
zestien
zestiende
veertig
veertigste
een
eerste
twee
tweede
drie
derde
zestien
zestiende
veertig
veertigste

Slide 11 - Question ouverte

Grammar: rangtelwoorden
Wat is het verschil tussen de twee rijtjes?

een
eerste
twee
tweede
drie
derde
zestien
zestiende
veertig
veertigste
Deze nummers geven aan hoeveel er van iets is.
Deze nummers geven een bepaalde  volgorde aan.


Slide 12 - Diapositive

Hoe zou je 'tiende' in het Engels zeggen?
A
tenst
B
tent
C
tenth
D
tend

Slide 13 - Quiz

Vul het rangtelwoord in:
Every _____ (4) caller gets a prize.

Slide 14 - Question ouverte

Hoe zou je 'eerste' in het Engels zeggen?
A
1th
B
1nd
C
1st
D
1rd

Slide 15 - Quiz

Vul het rangtelwoord in:
I was _____ (8) in the competition.

Slide 16 - Question ouverte

Hoe zou je 'twaalfde' in het Engels zeggen?
A
twelveth
B
twelvth
C
twelfth
D
twelfd

Slide 17 - Quiz

Vul het rangtelwoord in:
It's my _____ (20) birthday

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf de datum uit in het Engels:
16 september

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de datum uit in het Engels:
30 oktober

Slide 20 - Question ouverte

Schrijf de datum uit in het Engels:
9 maart

Slide 21 - Question ouverte

Homework
Noteer in je agenda:

Do: Practice More op New Interface

New Interface - Unit 2 - lesson 1 - Practice More
Daarna Lesson 2 - Practice More

Slide 22 - Diapositive

Goals
Wat zijn rangtelwoorden?

De dagen en maanden beginnen in het Engels altijd met een...

Hoe noteer je 14 maart in het Engels?

Slide 23 - Diapositive

Halloween quiz

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Vidéo

🎃 Quiz - The Rules:
- Work with your neighbour. 
- There are 10 questions.
- Write down the answer of every question on  paper. 
- For each question you have a limited amount of time! 
- 🚫 No chromebooks allowed

- Good Luck! 

Slide 26 - Diapositive

 🎃 Question 1:
Which ENGLISH Halloween words are hidden (verstopt) in these words?

- Rolf wewe
- Pink ump
- Mr Toens
- An Cyd

timer
1:00

Slide 27 - Diapositive

 🎃 Question 2:
What do kids say during Halloween? 

1. Trick or treat
2. Candy or Die
3. Wingardium Leviosa





timer
0:30

Slide 28 - Diapositive

 🎃 Question 3:
Wat is een kenmerk van een vampier?

1. Ze hebben geen tanden
2. Ze hebben geen benen
3. Ze hebben geen schaduw






timer
0:30

Slide 29 - Diapositive

 🎃 Question 4:
Rebus! Which words of Halloween related creatures are hidden?



timer
1:00

Slide 30 - Diapositive

 🎃 Question 5:
Which monster is this: >>

1. Dracula
2. Frankenstein
3. King Kong

timer
0:15

Slide 31 - Diapositive

 🎃 Question 6:
What day of the year is Halloween?

1. 3rd of October
2. 30th of October
3. 31st of October
4. 11th November



timer
0:30

Slide 32 - Diapositive

 🎃 Question 7:
Which country does Halloween 
ORIGINALLY come from?





timer
0:30

Slide 33 - Diapositive

 🎃 Question 8:
De vreugdevuren die je soms met Halloween ziet noem je ...

1. Bomfires
2. Samhain
3. Bonfires
4. Paasvuren


timer
0:30

Slide 34 - Diapositive

 🎃 Question 9:
What is a Jack O’ Lantern?






timer
0:30

Slide 35 - Diapositive

 🎃 Question 10:
Why do people dress up for 
Halloween?






timer
0:30

Slide 36 - Diapositive

🎃 Check the answers:
- Give your Quiz paper to the group next to you.

- Check the answers on the next slide. Give points and hand in the paper. 

Slide 37 - Diapositive




1.Pumpkin, Werewolf , Monster, Candy (4 points)
2. Trick or Treat (#1)  (1 pt)
3. Hebben geen schaduw (#3) (2pt)
4. Witch & Ghost (2pt)
5. Frankenstein (#2) (1 pt)






6. 31 Oktober (#3) (2pts) 
7. Ireland (2 pt)
8. Bonfires (#3) (2pt)
9. Pumpkin with a face (2 pt)
10. To scare away ghosts (2 pt)

Total points : 20 !!
🎃 Check the answers:

Slide 38 - Diapositive