een dier in huis

Het rijk van de dieren
  • Celkernen, geén celwanden en géén bladgroen
  • symmetrie:
    niet symmetrisch
    tweezijdig symmetrisch
    veelzijdig symmetrisch
  • Skelet
    géén skelet
    inwendig skelet
    uitwendig skelet

    been, kalk of chitine
    met of zonder wervelkolom
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, k, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Het rijk van de dieren
  • Celkernen, geén celwanden en géén bladgroen
  • symmetrie:
    niet symmetrisch
    tweezijdig symmetrisch
    veelzijdig symmetrisch
  • Skelet
    géén skelet
    inwendig skelet
    uitwendig skelet

    been, kalk of chitine
    met of zonder wervelkolom

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Om de dieren in te delen in hoofdafdelingen kijken we naar twee kenmerken. Namelijk naar ......
A
... de soort cellen en de symmetrie
B
... de tweezijdige symmetrie en de veelzijdige symmetrie
C
... waar het skelet van gemaakt is en of het inwendig is
D
... naar het skelet en de symmetrie

Slide 3 - Quiz

Als we kijken naar de symmetrie zijn er de volgende mogelijkheden.
A
wel of niet symmetrisch
B
eenzijdig of tweezijdig symmetrisch
C
tweezijdig of veelzijdig symmetrisch
D
tweezijdig, veelzijdig of niet symmetrisch

Slide 4 - Quiz

Dieren zijn meercellig
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Tweezijdig symmetrisch betekent dat het dier (voorwerp) 2 symmetrie-assen heeft.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Holtedieren, wormen en stekelhuidigen zijn veelzijdig symmetrisch
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Een uitwendig skelet vinden we bij ....
A
Alle weekdieren en geleedpotigen.
B
Weekdieren, geleedpotigen en sommige holtedieren.
C
De meeste weekdieren, alle geleedpotigen en sommige holtedieren.
D
Weekdieren, geleedpotigen, holtedieren en stekelhuidigen.

Slide 8 - Quiz

Skeletten van dieren kunnen van verschillende stoffen gemaakt zijn. Van welke?
A
Been, kalk of chitine
B
Been, kraakbeen of kalk
C
Kraakbeen, kalk of chitine
D
Kalk, chitine of hoorn

Slide 9 - Quiz

Een inwendig beenskelet vinden we bij ...
A
Stekelhuidigen
B
Gewervelden
C
Stekelhuidigen en gewervelden
D
Gewervelden en sponzen

Slide 10 - Quiz

het pantser van geleedpotigen bestaat uit chitine
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Een geleedpotige groeit in stapjes
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Geleedpotigen ordenen
  • Duizenpootachtigen
    hele lichaam segmenten
    2 of 4 poten per segment

  • Kreeftachtigen
    kop-borststuk en achterlijf
    10 poten of meer

  • Spinachtigen
    kop-borststuk en achterlijf
    8 poten

  • Insekten
    kop, borststuk en achterlijf
    6 poten

Slide 13 - Diapositive

Alle geleedpotigen hebben een uitwendig skelet van chitine, het pantser.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Geleedpotigen worden onderverdeeld in 4 klassen, namelijk .....
A
Insecten, kreeften, krabben en spinnen
B
Kreeften, krabben, spinnen en schorpioenen
C
Insecten, 1000-poten, spinnen en schorpioenen
D
Insecten, kreeften, spinnen en 1000-poten

Slide 15 - Quiz

Kreeftachtigen hebben altijd 10 poten
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Insecten hebben altijd 6 poten
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Voorbeelden van insecten zijn
Heeft de vis bekdraden?
A
honingbij, tarantula en huisvlieg
B
langpootmug, wesp en mestkever
C
sprinkhaan, lieveheersbeestje en schorpioen
D
libelle, koninginnepage en hooiwagen

Slide 18 - Quiz

Van iedere 10 diersoorten zijn er 9 insecten
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Gewervelden ordenen
Gewervelden ordenen
Ademhaling door kieuwen
Eieren zonder schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met schubben


Ademhaling:
Larven door kieuwen en huid
Volwassen longen en huid
Eieren zonder schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met slijm
Ademhaling door longen
Eieren met leerachtige schaal
Koudbloedig
Huid bedekt met schubben


Ademhaling door longen
Eieren met kalkschaal
Warmbloedig
Huid bedekt met veren


Ademhaling door longen
Levendbarend 
Warmbloedig
Huid bedekt met haren


  • Dieren met een beenskelet en een wervelkolom behoren tot de gewervelden.
  • De gewervelde dieren worden weer verdeeld in vijf klassen.
  • De vissen, de amfibieën, de reptielen, de vogels en de zoogdieren
  • We kijken daarvoor naar de volgende kenmerken:
  • De huidbedekking
  • De lichaamstemperatuur
  • De manier van ademhalen
  • De manier van voortplanten

Slide 20 - Diapositive

Alle gewervelden hebben een (kraak)beenskelet met een wervelkolom.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

De afdeling van de gewervelden wordt onderverdeeld in vijf klassen, dit zijn .....
A
vissen, kikkers, salamanders, vogels en zoogdieren
B
vissen, kikkers, reptielen, vogels en zoogdieren
C
kraakbeenvissen, beenvissen, reptielen, vogels en zoogdiren
D
vissen, amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren

Slide 22 - Quiz

Dieren die eieren leggen zonder schaal doen dit altijd in het water.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

1. Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur.
2. Koudbloedige dieren nemen de temperatuur van hun omgeving aan.
3. Koudbloedige dieren zijn 's winters nooit actief.
A
1 is waar 2 en 3 zijn niet waar
B
1 en 2 zijn waar 3 is niet waar
C
1 is niet waar 2 en 3 zijn waar
D
1, 2 en 3 zijn waar

Slide 24 - Quiz

Over de ademhaling bij amfibieën kun je het volgende zeggen .....
A
Als larve met kieuwen en huid, volwassen met longen en huid
B
Als larve met kieuwen en huid, volwassen met longen
C
Als larve met kieuwen, volwassen met longen en huid
D
Als larve met kieuwen, volwassen met longen

Slide 25 - Quiz

Gaswisseling bij dieren
Eencelligen:
Vanuit de omgeving
1
Eenvoudige organismen:
vanuit de omgeving doorgeven door diffusie
2
Insekten:
tracheeën
3
Waterdieren:
Kieuwen uitwendig
4
Waterdieren:
Kieuwen inwendig
5
Landdieren:
Longen
6

Slide 26 - Diapositive

Longen

Slide 27 - Diapositive

Longen met luchtzakken

Slide 28 - Diapositive

Tracheën

Slide 29 - Diapositive

Ademen onder water

Slide 30 - Diapositive

Het gezicht
  1.  de buitenkant
  2. de binnenkant
  3. licht en donker
  4. scherpstellen
  5. kleuren zien
traanklier:
produceert traanvocht die het oog schoon en vochtig houdt
ooglid:
door te knipperen wordt het traanvocht over het oog verspreid
traanbuis:
Voert overtollig traanvocht af naar de neusholte

Slide 31 - Diapositive

Oogspieren
Dwarsdoorsnede

Slide 32 - Diapositive

De oogspieren
Je kunt je ogen in alle richtingen draaien. 
Naar links en naar rechts, naar boven en naar beneden.
We hebben eerder geleerd dat spieren alleen trekkrachten kunnen uitoefenen en niet kunnen duwen. 
Daarom heb je een spier om naar rechts te draaien en een andere om naar links te draaien. 
We noemen dat antagonisten.
(klik hier voor een animatie van antagonisten)

In totaal zitten aan ieder oog zes spieren die de oogbewegingen regelen. deze spieren zitten vast aan de oogbol (het oogwit) én aan de schedel.

Slide 33 - Diapositive

Dwarsdoorsnede
Van buiten naar binnen zien we drie vliezen:
Het buitenste is het harde oogvlies, dit is aan de voorkant doorzichtig en heet dan hoornvlies.
Daarbinnen vinden we het vaatvlies, dit bevat veel bloedvaten die zorgen voor de aan- en afvoer van stoffen. het vaatvlies loopt aan de voorkant door in het regenboogvlies of iris. dit is het gekleurde deel van het oog. In het midden van  de iris zit de pupil, hierdoor komt het licht naar binnen. Daar weer binnen zit het netvlies, hierin liggen de lichtgevoelige cellen. De impulsen uit het netvlies worden via de oogzenuw naar de hersenen gebracht. Aan de voorkant achter de pupil zit de lens, die zorgt voor een scherp beeld.
Binnenin het oog ligt het glasachtig lichaam dat alles op zijn plaats houdt.   (klik hier voor een puzzel van het oog)

Slide 34 - Diapositive

Traanvocht wordt gemaakt in de traanklier en door de oogleden verspreid over het oog, daarna wordt het via de traanbuis afgevoerd naar de neus
A
goed
B
fout

Slide 35 - Quiz

Voor het groter en kleiner worden van de pupil gebruik je je oogspieren
A
goed
B
fout

Slide 36 - Quiz

1.De wenkbrauwen moeten ervoor zorgen dat er geen zweet van je voorhoofd in de ogen komt.

2. De wimpers filteren bij iedere knipperbeweging van je ogen stofjes uit de lucht.
A
beide beweringen zijn fout
B
1 is goed 2 is fout
C
1 is fout 2 is goed
D
beide beweringen zijn goed

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Vidéo

Bij de pupilreflex wordt de pupil groter en kleiner.
Waarvoor dient de pupilreflex?

Slide 39 - Question ouverte

Pupilreflex
  1. Waarvoor dient de pupilreflex?
  2. Hoe komt de pupilreflex tot stand?


Slide 40 - Diapositive


Als de pupil kleiner wordt ....
A
spannen de kring- en de straalsgewijs lopende spieren in de iris
B
ontspannen de kring- en de straalsgewijs lopende spieren in de iris
C
spannen de kringspieren en ontspannen de straalsgewijs lopende spieren in de iris
D
ontspannen de kringspieren en spannen de straalsgewijs lopende spieren in de iris

Slide 41 - Quiz

Slide 42 - Vidéo

Scherpstellen
  1. kringspier
  2. lensbandjes
  3. lens
(accomoderen)

Slide 43 - Diapositive

Je zit een boek te lezen. je kleine zus komt binnen en je kijkt op naar haar.
Beschrijf kort wat er in je ogen gebeurt!

Slide 45 - Question ouverte