Tips Economie-examen 4ec3

Tips Economie-examen
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Tips Economie-examen

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag?
  • Algemene informatie met tips over het examen
  • Hebben jullie specifieke vragen? 
  • In teams vragen beantwoorden.
     Team dat wint, wint chocola :-)

       We beginnen met een filmpje ...

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Voorbereiden examen
  • Je moet alle hoofdstukken uit je boek kennen. 
  • De beste manier om je voor te bereiden op het examen is         het maken van de oude examens
  • Veel van de onderwerpen die eerder in een centraal examen zijn gevraagd, komen terug.

Slide 4 - Diapositive

Waar je op moet letten bij het maken van een examen

  • Meerkeuzevraag

  • Openvraag

  • Rekenvraag

Slide 5 - Diapositive

Meerkeuzevraag
  • De vraag wordt goed gerekend wanneer je de juiste letter met een HOOFDLETTER hebt opgeschreven.
  • Kies één antwoord ('de beste'), tenzij anders aangegeven.
  • Meerkeuze-rekenvragen: alleen antwoord is voldoende.

Slide 6 - Diapositive

Openvraag
  • Wanneer je maar één antwoord hoeft te geven op de vraag wordt alleen het antwoord wat als eerste is gegeven goed gerekend.
  • Geef je dus meerdere antwoorden dan kijk je alleen naar het eerste antwoord. De rest wordt niet beoordeeld.
  • Dit geldt ook voor vragen met meerdere antwoorden.
  • Wanneer je bij een vraag het juiste antwoord geeft, maar geen uitleg of berekening geeft, wordt de vraag fout gerekend en krijg je 0 punten.

Slide 7 - Diapositive

Leidt de verplaatsing van Nederlandse bedrijven naar China tot conjuncturele of structurele werkloosheid in Nederland? Maak een keuze en verklaar je antwoord.
Antwoord:





Slide 8 - Diapositive

Leidt de verplaatsing van Nederlandse bedrijven naar China tot conjuncturele of structurele werkloosheid in Nederland? Maak een keuze en verklaar je antwoord.
Antwoord:
Structurele werkloosheid

Het antwoord is inderdaad structurele werkloosheid, maar wordt toch fout gerekend, want de juiste verklaring mist.


Slide 9 - Diapositive

Rekenvraag
  • Als je bij elke rekenvraag met euro’s het euro teken vergeet op te schrijven, verlies je bij elke vraag 1 punt.
  • Houd bij een rekenvraag ALTIJD rekening met afronden:
  • Rond een antwoord in euro’s altijd met 2 cijfers achter de komma af.
  • Rond een antwoord in procenten altijd af met 1 cijfers achter de komma: dus als je antwoord 1,45 procent is schrijf je dit op als 1,5%.
  • Heb je een antwoord verkeerd afgerond, dan wordt het antwoord fout gerekend.
  • Schrijf altijd de hele berekening op! VERGEET DIT NIET, DIT IS ECHT SUPER BELANGRIJK!
  • Doe wat in de opgave staat!!! Dus: afronden volgens regels, tenzij anders aangegeven.

Slide 10 - Diapositive

Dus:
  • Geld afronden op 2 decimalen, tenzij ...
  • Procenten afronden op 1 decimaal, tenzij ...
  • LEES de vraag goed!!!
  • Heb je antwoord gegeven op de vraag? 
  • Oefenen, oefenen, oefenen én (kritisch) nakijken. 
  • Begrippen en samenvatting goed leren.

Slide 11 - Diapositive

  • Theorie:
  1. Woordjes leren / voorbeelden bedenken / ezelsbrug
  2. Samenvatting maken
  3. Opgaven opnieuw maken (boek of online)

Slide 12 - Diapositive

  • Theorie:
  1. Woordjes leren / voorbeelden bedenken / ezelsbrug
  2. Samenvatting maken
  3. Opgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Berekeningen 
  1. Formules leren en begrijpen
  2. Rekenopgaven opnieuw maken (boek of online)

Slide 13 - Diapositive

  • Theorie:
  1. Woordjes leren / voorbeelden bedenken / ezelsbrug
  2. Samenvatting maken
  3. Opgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Berekeningen 
  1. Formules leren en begrijpen
  2. Rekenopgaven opnieuw maken (boek of online)
  • Oude examens maken
  1. Antwoorden controleren
  2. Aan de slag met moeilijke onderdelen

Slide 14 - Diapositive

Het examen maken:
  • Gebruik je kladpapier: zet getallen op een rij en schrijf de woorden erbij. 
  • Onderstreep, omcirkel en markeer op het examen zelf en de bijlage.
  • Let op de eenheden (€, $, %, aantallen, miljoen, x 1000 enz.).
  • Controleer je antwoorden:
  1. Heb ik de vraag echt beantwoord? 
  2. Is het logisch?
  3. Reken % weer terug.

Slide 15 - Diapositive

Denk aan de tijd: blijf niet te lang hangen bij een vraag. Kom hier later weer op terug. 

Slide 16 - Diapositive

Zelf nakijken: wees kritisch!!!
  • Per vraag krijgen je 0, 1 of 2 punten (geen halve punten!!!).
  • Eén antwoord gevraagd? Alleen het eerste antwoord wordt beoordeeld.
  • Géén volledige berekening? Dan géén punten.
  • Wordt er een antwoord met verklaring gevraagd? Zonder verklaring géén punten.
  • Geef je bij meerkeuzevragen teveel antwoorden? Géén punten.
  • Gebruik de economische betekenis van een woord, bijv. bij het opzoeken in het woordenboek.

Slide 17 - Diapositive

Vragen?

Slide 18 - Diapositive

Maak teams van 3 of 4 personen
één persoon logt in en gebruikt het cijfer van het team als naam




Slide 19 - Diapositive


Welk verschijnsel of welke verschijnselen bepalen de ontwikkeling van de koopkracht?
(Examen 2021 Tijdvak 1, vraag 34)
A
Verandering inkomen
B
Verandering inkomen en verandering van de prijzen
C
Verandering prijzen
D
Verandering prijzen en wisselkoersen

Slide 20 - Quiz


Fred, Tim, Mohammed en Karsten zijn een groep vrienden met een gemeenschappelijke wens: ze willen alle vier een nieuwe smartphone. Er is een zeer ruime keuze in merken en modellen op de mobielentelefoonmarkt. Ze kiezen voor het model van Apple: de Iphone 11+.
Van welke marktvorm is sprake op de markt van mobiele telefoons?
(Examen 2021 Tijdvak 1, vraag 17)
A
Monopolie
B
Monopolistische concurrentie
C
Oligopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 21 - Quiz

Het examen economie duurt:
A
2 uur
B
2,5 uur
C
3 uur
D
1,5 uur

Slide 22 - Quiz

Bij je economie examen mag je een woordenboek gebruiken
A
Nee, natuurlijk niet
B
Ja, een Nederlands woordenboek
C
Ja, een woordenboek Nederlands naar een andere taal
D
Ja, een NL woordenboek of een Nederlands wb naar een andere taal

Slide 23 - Quiz

Met potlood schrijven is toegestaan bij je economie examen
A
ja natuurlijk mag dat
B
Nee, dat mag niet m.u.v. het tekenen van grafieken met potlood
C
Nee, dat mag niet in verband met fraudegevoeligeheid

Slide 24 - Quiz

De vragen van je examen mag je alleen in de voorgeschreven volgorde maken
A
Ja, je moet beginnen met vraag 1, daarna vraag 2, vraag 3 enz.
B
Ja, anders word je op je cijfer gekort
C
Nee, dat hoeft niet, de docent zoekt het wel uit
D
Nee, dat hoeft niet, als je de vragen maar duidelijk aangeeft

Slide 25 - Quiz

Krappe arbeidsmarkt
A
Er is meer werk dan werkzoekenden
B
Er zijn meer werkzoekenden dan werk

Slide 26 - Quiz


Welk soort inkomen is de kinderbijslag?
(Examen 2021 Tijdvak 3, vraag 11)
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Inkomen uit overdrachten

Slide 27 - Quiz


Wat wordt er bedoeld met het modaal inkomen in Nederland?
(Examen 2022 Tijdvak 1, vraag 37)
A
Het gemiddelde inkomen in Nederland
B
Het hoogste inkomen dat in Nederland wordt verdiend
C
Het inkomen dat het meest voorkomt in Nederland
D
Het laagste inkomen dat in Nederland wordt verdiend

Slide 28 - Quiz


Onder welke uitgavenpost van een reparatie van een Cv-ketel?

A
dagelijkse uitgaven
B
huishoudelijke uitgaven
C
incidentele uitgaven
D
vaste lasten

Slide 29 - Quiz

Welke functie heeft het geld bij de betaling van de contributie?
A
Rekenmiddel
B
Ruilmiddel
C
Spaarmiddel
D
Betaalmiddel

Slide 30 - Quiz

Rianne en Peter hebben nog niet genoeg geld om nu de camera te kopen. Als ze besluiten om iedere maand te gaan sparen kunnen ze de camera net voor hun vakantie kopen.
Wat is het spaarmotief van Rianne en Peter?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen uit voorzorg
C
Sparen voor de rente

Slide 31 - Quiz

Wat is kapitaalintensief?
A
Mensen doen vooral het werk.
B
Machines doen vooral het werk.

Slide 32 - Quiz

De consumentenprijs is de verkoopprijs exclusief btw.
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quiz

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid

Slide 34 - Quiz

Wat gebeurt er met de prijs van een product als de producent exportsubsidie krijgt?
A
wordt hoger
B
wordt lager

Slide 35 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid krijg je wanneer bedrijven zich naar het buitenland verplaatsen?
A
regionale werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
structurele werkloosheid

Slide 36 - Quiz

De omzet van de kledingwinkel van Tevin is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 37 - Quiz

Timmerman is een beroep in de primaire sector.
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quiz

Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar

Slide 39 - Quiz

Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank

Slide 40 - Quiz

Als de inflatie 2% en de rente op mijn spaargeld 1% bedraagt, dan..
A
daalt mijn koopkracht
B
gebeurt er niks met mijn koopkracht
C
stijgt de koopkracht

Slide 41 - Quiz

De inflatie stijgt met 2,5%
Het inkomen van Rick stijgt met 1,5%
Met hoeveel procent stijgt of daalt de koopkracht van Rick?
A
Daalt met 0,5%
B
Stijgt met 1%
C
Daalt met 1%
D
Stijgt met 0,5%

Slide 42 - Quiz