Le passé composé 2TL - taak w.21

LE PASSÉ COMPOSÉ 2TL
taalregel 31 p.89/90
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

LE PASSÉ COMPOSÉ 2TL
taalregel 31 p.89/90

Slide 1 - Diapositive

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.
Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 2 - Diapositive

De passé composé
bestaat uit 2 delen:

1: Hulpwerkwoord avoir of être

2: Voltooid deelwoord

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn de vormen van het werkwoord Avoir ???

Slide 4 - Question ouverte

Slide 5 - Vidéo

Wat zijn de vormen van het werkwoord être ?

Slide 6 - Question ouverte

Slide 7 - Vidéo

Lesdoelen
- Ik ken de rijtjes van avoir en être uit mijn hoofd
- Ik weet wanneer ik het rijtje van avoir moet gebruiken en wanneer dat van être
- Ik kan zelf het voltooid deelwoord maken van werkwoorden die eindigen op -er 
- Ik weet van welke onregelmatige werkwoorden ik het voltooid deelwoord uit mijn hoofd moet       leren.
- Ik kan het voltooid deelwoord  bij de werkwoorden die vervoegd worden met het     hulpwerkwoord être aanpassen

Slide 8 - Diapositive

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 9 - Diapositive

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of avoir

Slide 10 - Diapositive

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 11 - Diapositive

Belangrijkste ww vervoegen met être
  • aller (gaan)                              
  • arriver (aankomen)
  • entrer (binnen komen)
  • rentrer (terug gaan/ naar huis gaan)
  • rester (blijven)
  • monter (stijgen/klimmen)

Slide 12 - Diapositive

Maar ook deze:


je suis resté/
tu es arrivé.. etc

Slide 13 - Diapositive

Bijvoorbeeld (être)
Elle (aller) .........               Elle est allée
Nous (entrer) ....              Nous sommes entrés
Pierre (monter)...            Pierre est monté


Slide 14 - Diapositive

Alle andere werkwoorden krijgen dus een vorm van avoir
Bijvoorbeeld:
Tu (regarder)...                         Tu as regardé
Vous (manger)...                      Vous avez mangé
Jean et Pierre (acheter)       Jean et Pierre ont acheté

Slide 15 - Diapositive

STAP 2
Maak het voltooid deelwoord 
Soms kun je het voltooid deelwoord niet zelf maken, dan moet je het uit je hoofd leren. Deze werkwoorden vind je op een aparte slide.

Slide 16 - Diapositive

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Je werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

Slide 17 - Diapositive

De volgende voltooide deelwoorden moet je uit je hoofd leren!
  • avoir --> eu    bijv. Tu as eu (jij hebt gehad)
  • être --> été     bijv. Nous avons été (wij zijn geweest)
  • faire --> fait    bijv. Elles ont fait (zij hebben gemaakt)

Slide 18 - Diapositive

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alleen als je bij stap 1 gekozen hebt voor être!

Slide 19 - Diapositive

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Is het onderwerp van je zin (het onderwerp staat vóór de vorm van être):
  • vrouwelijk enkelvoud (elle of een meisjesnaam of vrouwelijk persoon): zet een extra -e achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elle est allée
  • Mannelijk meervoud (ils of nous of vous): zet een extra -s achter het voltooid deelwoord. Bijv. Ils sont entrés
  • Vrouwelijk meervoud (elles of meerdere meisjesnamen of vrouwelijke personen): zet een extra -es achter het voltooid deelwoord. Bijv. Elles sont montées

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

SAMENVATTING
  1. Kies of je met avoir of être moet werken (zie slide 13 voor de werkwoorden die met être moeten worden vervoegd, alle andere werkwoorden gaan met avoir!) en vul die vorm vast in
  2. Maak zelf het voltooid deelwoord als je werkwoord op -er eindigt. Of kies het voltooid deelwoord als je werkwoord onregelmatig is (zie slide 18). Zet het voltooid deelwoord achter stap 1
  3. Als je bij stap 1 voor être hebt gekozen, kijk je of het onderwerp van de zin vrouwelijk enkelvoud of meervoud is, of mannelijk meervoud. Dan doe je stap 3 (zie slide 20) en voeg je eventueel een extra -e of -s of -es toe aan je voltooid deelwoord.

Slide 22 - Diapositive

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
gagner
B
faire
C
aller
D
avoir

Slide 23 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord avoir ?
A
rester
B
aller
C
regarder
D
entrer

Slide 24 - Quiz

Welk werkwoord krijgt in de passé composé het hulpwerkwoord être ?
A
rentrer
B
être
C
écouter
D
louer

Slide 25 - Quiz

Elle (regarder, passé composé) un film sur Netflix
A
a regardé
B
est regarder
C
est regardé
D
est regardée

Slide 26 - Quiz

Elles... (parler)
(passé composé)
A
ont parlé
B
sont parlé
C
sont parler
D
ont parlées

Slide 27 - Quiz

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 28 - Quiz

weektaak week 21
de vragen van de LessonUp zijn gemaakt
let op! je verbetert je antwoord niet, 1 x invullen!
EN je maakt een geschreven samenvatting van passé composé met être  en levert de foto in via LessonUp volgende dia:

Slide 29 - Diapositive

foto van samenvatting passé composé met être, wees zo volledig mogelijk!

Slide 30 - Question ouverte