Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Oefentoetsje 2TL H3
Maak groepjes van 3 of 4 en ga bij elkaar zitten.
Een van jullie groepje logt in op LessonUp.
Slide 1 - Diapositive
Wat is het onderwerp van tekst 1?
A
A. een onderzoek naar de maatschappelijk stage
B
B. waarom een maatschappelijke stage zinvol is
C
C. wat er komt kijken bij een maatschappelijke stage
Slide 2 - Quiz
Wat is het belangrijkste tekstdoel van tekst 1?
A
A. activeren
B
B. amuseren
C
C. informeren
D
D. overtuigen
Slide 3 - Quiz
Oefentoetsje 2TL H3
Lees tekst 1 in de tekstbijlage nauwkeurig.
Slide 4 - Diapositive
Noteer twee signaalwoorden uit alinea 1 van tekst 1. Schrijf bij elk woord welk verband het woord aangeeft.
Slide 5 - Question ouverte
4. In regel 5 van tekst 1 staat het woord ‘individualistischer’. In welke zin uit dezelfde alinea staat een omschrijving van dit begrip? Schrijf de hele zin op.
Slide 6 - Question ouverte
5. In regel 10 van tekst 1 staat: ‘Verplicht vrijwilligerswerk doen, dat is toch vreemd?’ Waarom vindt de schrijver dit vreemd?
A
A. omdat je scholieren niets kunt verplichten
B
B. omdat het verplichten van vrijwilligerswerk tegenstrijdig klinkt
C
C omdat jongeren niet gratis willen werken
Slide 7 - Quiz
6. In alinea 2 van tekst 1 worden positieve ervaringen van leerlingen met de maatschappelijke stage beschreven. Is voor de leerling, die in alinea 3 zijn ervaringen beschrijft, de maatschappelijke stage ook een positieve ervaring? Leg je antwoord kort uit.
Slide 8 - Question ouverte
7. In regel 27-28 van tekst 1 staat: ‘eenzelfde aantal overweegt dat te doen.’ Waar verwijst ‘dat’ naar?
Slide 9 - Question ouverte
Oefentoetsje 2TL H3
Lees tekst 2 in de tekstbijlage verkennend.
Slide 10 - Diapositive
8. Je leest in tekst 2 over de stage van Tim. Wat is het doel van tekst 2?
A
A. Je krijgt informatie over ervaringen van een leerling met de maatschappelijke stage.
B
B. Je wordt ervan overtuigd dat je ook een maatschappelijke stage moet gaan doen.
C
C. Je wordt overgehaald om zelf ook een maatschappelijke stage te organiseren.
Slide 11 - Quiz
Oefentoetsje 2TL H3
Lees tekst 2 in de tekstbijlage nauwkeurig.
Slide 12 - Diapositive
9. In regel 6-7 van tekst 2 staat: ‘Het was eenvoudig de stage voor te bereiden, omdat ik daar al wedstrijden fluit sinds mijn twaalfde.’ a. Wat is de mening in deze zin? b. Wat is het argument in deze zin?
Slide 13 - Question ouverte
10. Beschrijf in je eigen woorden in één zin wat Tim als coach moet doen (tekst 2).
Slide 14 - Question ouverte
11. Wat is de hoofdgedachte van tekst 2?
A
A. Het maakt niet uit wat voor maatschappelijke stage je doet, als je maar iets voor iemand betekent.
B
B. In een maatschappelijke stage heb je het druk en moet je veel verschillende werkzaamheden uitvoeren.
C
C. Je kunt het beste het vrijwilligerswerk dat je toch al doet, inzetten als maatschappelijke stage.
Slide 15 - Quiz
12. In regel 13-14 van tekst 1 wordt gezegd dat het grootste deel van de leerlingen in het onderzoek hun maatschappelijke stage een ‘waardevolle ervaring’ vonden. Zal Tim (tekst 2) zijn stage ook een waardevolle ervaring vinden? Leg je antwoord uit met twee argumenten.