formule bij situatie

Voorbeeld van een woordformule:
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Voorbeeld van een woordformule:

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we leren vandaag?


Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een formule maken bij een beschrijving.



Slide 2 - Diapositive

Wat gaan we leren vandaag?


Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een formule maken bij een beschrijving.



Slide 3 - Diapositive

De beschrijving:
Familie Jansen gaat op vakantie. De afstand naar de camping is 600km.  Je wil weten hoe lang je erover doet voordat je er bent als je 120 km/u rijdt. 

De regel in woorden die hierbij hoort:  

Slide 4 - Diapositive

De beschrijving:
dd
De regel in woorden die hierbij hoort:

Slide 5 - Diapositive

De beschrijving:
Karel opent een spaarrekening. Hij stort er meteen € 20,- op, daarna stort hij iedere maand € 5,-. Ik wil weten hoeveel Karel heeft gespaard.

De regel in woorden die hierbij hoort:

Slide 6 - Diapositive

Familie Jansen gaat op vakantie. De afstand naar de camping is 600km. Je wil weten hoe lang je erover doet voordat je er bent bij een snelheid van 120 km/u.

Welke regel in woorden hoort hierbij?
A
600 gedeeld door 120 is gelijk aan de reistijd
B
600 keer 120 is gelijk aan de snelheid
C
600 plus 120
D
600 min 120

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Question de remorquage

Slide 9 - Question de remorquage

Wat gaan we leren vandaag?


Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een (woord)formule maken bij een beschrijving.



Slide 10 - Diapositive

Nu jullie:
Piet heeft al 100 euro gespaard. Met zijn werk spaart hij 24 euro per dag. Ik wil bepalen wat hij in totaal gespaard heeft
De regel in woorden die erbij hoort:

Slide 11 - Question ouverte

Wat gaan we leren vandaag?


Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een (woord)formule maken bij een beschrijving.



Slide 12 - Diapositive

De beschrijving:
Familie Jansen gaat op vakantie. De afstand naar de camping is 600km. Je wil weten hoe lang je erover doet voordat je er bent als je 120 km/u rijdt. 

De regel in woorden die hierbij hoort:  
6oo gedeeld door 120 is gelijk aan de reistijd.

De woordformule die hierbij hoort: 


Slide 13 - Diapositive

De beschrijving:
dd
De regel in woorden die hierbij hoort:
aantal steekwagens keer zes is gelijk aan het aantal wielen

De woordformule die hierbij hoort:

Slide 14 - Diapositive

De beschrijving:
Karel opent een spaarrekening. Hij stort er meteen € 20,- op, daarna stort hij iedere maand € 5,-. Ik wil weten hoeveel Karel heeft gespaard.

De regel in woorden die hierbij hoort:
aantal maanden keer 5 euro plus 20 euro is gelijk aan het totale spaargeld

De woordformule die hierbij hoort: 

Slide 15 - Diapositive

Wat gaan we leren vandaag?
Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een formule maken bij een beschrijving.



Slide 16 - Diapositive

Wat gaan we leren vandaag?
Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een formule maken bij een beschrijving.



Slide 17 - Diapositive

Nu jullie

Slide 18 - Diapositive

Familie Jansen gaat op vakantie. Om te bepalen hoelang ze over de reis doen moeten ze de afstand naar de camping delen door hun snelheid. Ze rijden 120 km/u.

Welke woordformule hoort hierbij?
A
120 x de afstand = totale snelheid
B
de afstand : 120 = totale reistijd
C
120 + de afstand = totale reistijd
D
Geen flauw idee

Slide 19 - Quiz

Het aantal uren keer 37,50 plus 20 is gelijk aan de kosten in euro's
Sleep de woorden, getallen en bewerkingen naar de juiste plek in de woordformule.
  :
aantal uren
x

37,50
+
20
  =
kosten in euro's
-

Slide 20 - Question de remorquage

Sleep de getallen naar de juiste letter van de woordformule bij een rit van 10 km.
    A   x    B     +    C   =  totale kosten in euro's
De regel in woorden bij het taxitarief is:

Aantal kilometers keer 2,17 euro plus 2,95 euro is gelijk aan de totale kosten in euro's




10

2,95

2,17

Slide 21 - Question de remorquage

Nu jullie:
Piet heeft al 100 euro gespaard. Met zijn werk spaart hij nog 24 euro per dag. Ik wil bepalen wat hij in totaal gespaard heeft

De woordformule die hierbij hoort is:

Slide 22 - Question ouverte

Wat hebben we geleerd vandaag?


Bij een beschrijving een regel in woorden maken.

Een formule maken bij een beschrijving.



Slide 23 - Diapositive

Ik snap het ...
A
Wel
B
Niet
C
Een beetje
D
Voor geen meter

Slide 24 - Quiz

Huiswerk
Maken 7.1: Van beschrijving naar formule

Slide 25 - Diapositive