Herhaling H4 en H5

Herhaling H4 en H5
Lesbrief Europa
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Herhaling H4 en H5
Lesbrief Europa

Slide 1 - Diapositive

De wisselkoers van de Tsjechische Kroon (TsjKr) tegenover de euro is van belang vanwege de mogelijke toetreding van Tsjechië tot de EMU.
Op 1 juni was de koers: € 1 = 29,72 TsjKr.
Op 1 juli was de koers: € 1 = 34,88 TsjKr.
In een maand tijd was de Tsjechische Kroon dus tegenover de euro .....
A
geapprecieerd met circa 15 %.
B
geapprecieerd met circa 25%.
C
gedeprecieerd met circa 15%.
D
gedeprecieerd met circa 25%.

Slide 2 - Quiz

Een wisselkoersdaling door de werking van vraag en aanbod op de valutamarkt heet een ...............

Slide 3 - Question ouverte

Twee beweringen over de valutamarkt.
1. Export van goederen uit Nederland naar de VS leidt tot vraag naar euro's op de valutamarkt.
2. Investeringen van Amerikaanse bedrijven vanuit de VS in Frankrijk leidt tot aanbod van euro's op de valutamarkt.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 4 - Quiz

Twee beweringen over de betalingsbalans.
1. Aflossingen op schulden in het buitenland worden geboekt op de lopende rekening van de betalingsbalans.
2. Rentebetalingen op schulden in het buitenland worden geboekt op de kapitaalrekening van de betalingsbalans.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 5 - Quiz

Twee beweringen over de betalingsbalans.
1. Een tekort op de betalingsbalans van de VS leidt tot een hogere wisselkoers van de dollar.
2. Een lagere wisselkoers van het Britse pond stimuleert de export en vermindert de import van Groot-Brittannië.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 6 - Quiz

Gegevens van een land (in miljarden euro's):
Uitvoer goederen: 25
Invoer goederen: 20
Kapitaaluitvoer: 180
Kapitaalinvoer: 170
Tekort lopende rekening: 12
Bereken het tekort/overschot op de betalingsbalans.
A
Overschot van 5 miljard euro.
B
Overschot van 3 miljard euro.
C
Tekort van 17 miljard euro.
D
Tekort van 22 miljard euro

Slide 7 - Quiz

Twee beweringen over de betalingsbalans:
1. Doordat veel Nederlanders hun spaargeld op rekeningen in Luxemburg zetten, stijgt het saldo van de Nederlandse kapitaalrekening.
2. Doordat veel Nederlanders vakanties in het buitenland boeken, neemt het saldo op de lopende rekening van de Nederlandse betalingsbalans af.

A
1 is fout en 2 is goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
Beide zijn goed
D
Beide zijn fout

Slide 8 - Quiz

Op welke deelrekening van de Nederlandse betalingsbalans wordt de volgende transactie geboekt?
Rentebetaling aan een Duitse bank.
A
kapitaalrekening
B
dienstenrekening
C
goederenrekening
D
inkomensrekening

Slide 9 - Quiz

De koers van de het Britse pond stijgt sterk t.o.v. de euro.
De oorzaak is ....
A
verbetering de internationale concurrentiepositie van de eurolanden.
B
lagere rente in Groot-Brittannië.
C
overschot op de Britse betalingsbalans met de eurolanden.
D
meer bestedingen in Groot-Brittannië.

Slide 10 - Quiz

Doordat de koers van de Mexicaanse Peso sterk daalde, stegen de Mexicaanse ........I....... sterk in prijs en ........II......... de inflatie in Mexico.
A
I = exportproducten II = daalde
B
I = exportproducten II = steeg
C
I = importproducten II = daalde
D
I = importproducten II = steeg

Slide 11 - Quiz

Een koersstijging van de euro tegenover de Amerikaanse dollar kan gevolgen hebben voor de Nederlandse export en ook voor de werkgelegenheid.
De export van Nederland naar landen buiten de EU zal hierdoor ........I........, en de werkgelegenheid zal .........II.......... .
A
I = dalen II = dalen
B
I = stijgen II = dalen
C
I = dalen II = stijgen
D
I = stijgen II = stijgen

Slide 12 - Quiz

Twee beweringen:
1. Hoge inflatie kan tot een stijging van de wisselkoers leiden.
2. Een munt met een dalende wisselkoers houdt de inflatie laag.


A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout

Slide 13 - Quiz

Een renteverlaging heeft zowel gevolgen voor de wisselkoers als voor de binnenlandse bestedingen, namelijk ...
A
de wisselkoers stijgt, de bestedingen stijgen.
B
de wisselkoers stijgt, de bestedingen dalen.
C
de wisselkoers daalt, de bestedingen stijgen.
D
de wisselkoers daalt, de bestedingen dalen.

Slide 14 - Quiz

Zet de volgende 5 verschijnselen in de juiste volgorde.
1. Er wordt minder geleend en meer gespaard.
2. De bestedingen in Nederland dalen.
3. De rente in Nederland stijgt.
4. De werkgelegenheid daalt.
5. De productie daalt.
De juiste volgorde is:

A
3-1-2-5-4
B
3-2-1-5-4
C
3-2-5-1-4
D
3-5-2-1-4

Slide 15 - Quiz