Word Digit

Waar staat de afkorting ICT voor?
A
informatie- en communicatietechnologie
B
internet en communicatietechnologie
C
internet en creatievetechnologie
D
informatie en creatievetechnologie
1 / 34
suivant
Slide 1: Quiz
Media, Vormgeving en ICTMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Waar staat de afkorting ICT voor?
A
informatie- en communicatietechnologie
B
internet en communicatietechnologie
C
internet en creatievetechnologie
D
informatie en creatievetechnologie

Slide 1 - Quiz

Hoe kun je Word opstarten?
A
Klik op de Windows toets dan klik op Word icoon.
B
Dubbelklikken op Word icoon op bureaublad.
C
Klik één maal op Word icoon op taakbalk.
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 2 - Quiz

Hoe kun je Word afsluiten?
A
Klik op het kruisje rechtsboven in de titelbalk.
B
Klik op BESTAND en dan SLUITEN.
C
Antwoord A en B zijn beide goed.

Slide 3 - Quiz

Wat is de functie van een 'pagina' in een boek?
A
Een hoofdstuk in een boek.
B
Een bladzijde die tekst of afbeeldingen bevat.
C
Een alinea in een tekst.
D
Een titel van een boek.

Slide 4 - Quiz

Wat wordt bedoeld met 'regel' in een tekst?
A
Een alinea in een tekst.
B
Een opeenvolgende rij woorden in een alinea.
C
Een hoofdstuktitel.
D
Een paginanummer.

Slide 5 - Quiz

Wat is de betekenis van 'alinea' in een tekst?
A
Een gedicht in een bundel.
B
Een hoofdstuk in een boek.
C
Een enkele zin in een tekst.
D
Een groep zinnen over een specifiek onderwerp.

Slide 6 - Quiz

Waar vind je de werkbalk "Snelle toegang" in WORD?

Slide 7 - Question ouverte

Hoe heet dit onderdeel van Word?

Slide 8 - Question ouverte

Hoe krijg je boven een document de lineaal in beeld?

Slide 9 - Question ouverte

Wat staat er in de titelbalk?
A
Het versienummer van Word.
B
De naam van het document.
C
Daar staat alleen: Word

Slide 10 - Quiz

Waar vind ik het aantal pagina's van een document?
A
Titelbalk.
B
Taakbalk
C
Statusbalk
D
Het lint

Slide 11 - Quiz

Kun je met beide knoppen opslaan?
A
Ja
B
Nee

Slide 12 - Quiz

Wanneer kies je voor OPSLAAN ALS in plaats van OPSLAAN?
A
Als je het bestandsformaat wilt aanpassen.
B
Als je de naam van het document wilt aanpassen.
C
Antwoord A en B zijn beide goed.

Slide 13 - Quiz

Met welke 2 toetsen verwijder je tekens?
A
Met de Delete-toets en de Backspace-toets.
B
Met de Delete-toets en de Insert-toets.
C
Met de Insert-toets en de Backspace-toets.

Slide 14 - Quiz

Met welke toetscombinatie selecteer je snel alle tekst in een document?
A
De toetscombinatie Ctrl+Z
B
De toetscombinatie Ctrl+A
C
De toetscombinatie Ctrl+S

Slide 15 - Quiz

Hoe kun je een woord selecteren?
A
Door op het woord te dubbelklikken.
B
Door voor een woord te klikken en over het woord te slepen.
C
Antwoord 1 en 2 zijn beide juist.

Slide 16 - Quiz

Jan wil dit teken maken: é
Hij drukt eerst op E en daarna op '
A
Dat is goed.
B
Dat is fout.

Slide 17 - Quiz

Je wilt tekst verplaatsen.
Op welke knop moet je eerst klikken:
A
plakken
B
knippen
C
kopiëren

Slide 18 - Quiz

Je wilt tekst plakken.
Welke sneltoets kun je gebruiken?
A
Ctrl+C
B
Ctrl+V
C
Ctrl+X

Slide 19 - Quiz

Met welke knop (letter) kun je een woord vetgedrukt maken?
A
B
B
I
C
U

Slide 20 - Quiz

Hoe kopieer je de opmaak van een woord?
A
Met het kwastje
B
Door knippen en plakken
C
Door op het klembord te klikken.

Slide 21 - Quiz

Welke opmaak is toegepast op de o en e in het woord?
A
Vet
B
Vet en onderlijnd
C
Cursief
D
cursief en onderlijnd

Slide 22 - Quiz

Welke pagina's worden nu afgedrukt?
A
pagina 1, 2, 3, 4, 6, 8
B
pagina 1, 4, 6 en 8

Slide 23 - Quiz

Waar vind je dit onderdeel in Word?
A
links onder
B
rechts onder
C
recht boven

Slide 24 - Quiz

Met welke knop kun je tekens weergeven en weer verbergen:
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3

Slide 25 - Quiz

Met welke knop kun je een opsomming maken:
A
nummer 1
B
nummer 2
C
nummer 3

Slide 26 - Quiz


A
Dit is rechts uitgelijnd
B
Dit is links uitgelijnd
C
Dit is gecentreerd.

Slide 27 - Quiz

Hoe kun je tekst op een nieuwe pagina laten beginnen?
A
met Shift+Enter.
B
met Ctrl+Enter.
C
met Alt+Enter.

Slide 28 - Quiz

In welk tabblad vind je stijlen?
A
Beeld
B
Ontwerpen
C
Indeling

Slide 29 - Quiz

Waar gebruik je kop- en voettekst voor?

Slide 30 - Question ouverte

Hoe kun je de koptekst eenvoudig precies in het midden zetten?
A
Door 'Shift + Enter' te gebruiken;
B
Door de Tab-toets te gebruiken;
C
Door de tekst te laten inspringen;
D
Je moet een andere Stijl gebruiken om de tekst in het midden te krijgen.

Slide 31 - Quiz

Hoe verwijder je ook alweer een tabstop van de liniaal?
A
Door te dubbelklikken op de tabstop.
B
Door de tabstop weg te slepen.
C
Antwoord 1 en 2 zijn goed.

Slide 32 - Quiz

Als je een geselecteerde afbeelding wilt verkleinen, waar pak je hem dan beet?
A
aan de linkerkant
B
aan de onderkant
C
bij één van de punten
D
helemaal bovenaan

Slide 33 - Quiz

Wat kun je met de knop rechts naast de afbeelding doen?
A
De kleur van de afbeelding aanpassen.
B
De indelingsopties van de afbeelding aanpassen.
C
Een afbeeldingsrand toevoegen.

Slide 34 - Quiz