2K bezittelijke voornaamwoord + möchten 13.6.

Het bezittelijk voornaamwoord und "möchten"
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo lwoo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 10 min

Éléments de cette leçon

Het bezittelijk voornaamwoord und "möchten"

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je kent de woorden 4.5 en 4.6
  • Je kent het persoonlijke voornaamwoord
  • Je kent het woord "möchten"

Slide 2 - Diapositive

Programma
  • woordentrainer 4.5 t/m 4.6
  • Lesson Up 
-het bezittelijke voornaamwoord
- het werkwoord "möchten"

Slide 3 - Diapositive

Oefen met woordentrainer
4.5 t/m 4.6 

timer
8:00

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Wat zijn de bezittelijke voornaamwoorden in het Duits ?
A
ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie/Sie
B
mein(e), dein(e), sein(e), unsere(e), eure/euer, ihr(e), Ihr(e)
C
mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie/Sie
D
der, die, das, die

Slide 6 - Quiz

Kapitel 7: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Dat is hun huis.
A
Das ist Ihr Haus.
B
Das ist ihr Haus.

Slide 7 - Quiz

Wanneer krijgt het bezittelijk voornaamwoord een -E?
A
mannelijk
B
onzijdig
C
vrouwelijk
D
vrouwelijk en meervoud

Slide 8 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden
(mijn) ......... Zimmer (o)
A
mein
B
meine

Slide 9 - Quiz

Het bezittelijk voornaamwoord
(mijn) Vater hat Geburtstag.
A
mein
B
meine

Slide 10 - Quiz

het bezittelijk voornaamwoord:
Das ist _____ (haar) Freund
A
ihr
B
ihre

Slide 11 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
jullie (Haus)
A
sein
B
ihr
C
euer
D
dein

Slide 12 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
vertaal: jouw
A
sein(e)
B
ihr(e)
C
mein(e)
D
dein(e)

Slide 13 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Maaike ist (haar) Freundin.
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure

Slide 14 - Quiz

Kapitel 7: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

..... Klassenlehrer
A
unser
B
unsere

Slide 15 - Quiz

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Das ist ( uw) Haus.
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr

Slide 16 - Quiz

Wat is de Duitse vertaling van het bezittelijk voornaamwoord 'jullie'
A
euer
B
ihr
C
unser
D
mein

Slide 17 - Quiz

Kapitel 7: BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

..... beste Freundin
A
sein
B
seine

Slide 18 - Quiz

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Sind das (zijn)…... Bücher?


A
seine
B
meine
C
sein
D
mein

Slide 19 - Quiz

Bezittelijk voornaamwoord:
jouw _______ Mutter
A
ihre
B
ihr
C
dein
D
deine

Slide 20 - Quiz

Das Wort "möchten"

Slide 21 - Diapositive

Werkwoord 'möchten'
ich möchte                                      ik zou graag willen
du möchtest                                   jij zou graag willen
er/sie/es möchte                          hij/zij/het zou graag willen
wir möchten                                   wij zouden graag willen
ihr möchtet                                     jullie zouden graag willen
sie möchten                                   zij zouden graag willen
Sie möchten                                   U zou graag willen

Slide 22 - Diapositive

möchten (du)
A
möchst
B
möchtst
C
möchtest
D
möchtenst

Slide 23 - Quiz

möchten (ihr)
A
möcht
B
möchte
C
möchtet
D
möchten

Slide 24 - Quiz

Wat betekent möchten
A
mogen
B
lusten
C
zou graag willen

Slide 25 - Quiz

(möchten)
______ er in die Disko gehen?
A
möcht
B
möchtet
C
möchte
D
möchten

Slide 26 - Quiz

möchten (Thomas)
A
möchtet
B
möchtest
C
möchst
D
möchte

Slide 27 - Quiz

(möchten)
Was _______ Sie anprobieren?
A
mochtest
B
mochten
C
möchten
D
möchte

Slide 28 - Quiz

(möchten)
Wir _______ bezahlen.
A
möchte
B
möchtest
C
möchten
D
möchtet

Slide 29 - Quiz

(möchten)
Ich ________ etwas trinken, ihr _____lieber etwas essen.
A
möchte / möchte
B
möchte / möchtet
C
möchtet / möchte
D
möchtet / möchten

Slide 30 - Quiz


Bestel een voorgerecht voor jezelf
Gebruik de vorm voor 'ik'

Slide 31 - Diapositive


Bestel een hoofdgerecht voor een klasgenoot

Gebruik de vorm voor 'jij'

Slide 32 - Diapositive


Bestel een toetje voor een klasgenoot
Gebruik de vorm voor 'hij'

Slide 33 - Diapositive


Bestel een drankje voor een klasgenoot
Gebruik de vorm voor 'zij'

Slide 34 - Diapositive

Bestel een drankje samen met een klasgenoot
Gebruik de vorm voor 'wir'

Slide 35 - Diapositive

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 36 - Carte mentale