Workshop 1F/B1: Trappen van vergelijking

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Trappen van vergelijking

Ik kan personen of dingen met elkaar vergelijken

Ik kan de comparatief op de juiste manier gebruiken

Ik kan de superlatief op de juiste manier gebruiken

Planning voor deze workshop

Voorkennis
Uitvoeren

• Oefening 1: De comparatief
• Oefening 2: De superlatief
• Oefening 3: De positief, comparatief en superlatief

Terugkijken

Pim is even lief dan / als Kees

1. dan
2. als

Pim is liever dan / als Merel

1. dan
2. als

Frits is de / het liefst

1. de
2. het

Vul het ontbrekende woord in:
laag - ___ - laagst

Vul het rijtje aan:
veel - ___ - ____

Vul het ontbrekende woord in:
dun - ___ - dunst

Vul het rijtje aan:
graag - ___ - ____

Vul het ontbrekende woord in:
duur - ___ - duurst

Vul het rijtje aan:
weinig - ___ - ____

Uitleg

De comparatief en superlatief gebruik je om personen of dingen met elkaar te vergelijken.

• de positief (stellende trap): mooi / even mooi als / net zo mooi als
• de comparatief (vergrotende trap): mooier / mooier dan
• de superlatief (overtreffende trap): de of het mooist(e)

Uitleg

Let op de spelling bij de comparatief!

• laag – lager, groot – groter
• dik – dikker, wit – witter
• lief – liever, braaf  – braver 
• wijs - wijzer, boos - bozer

En ...

groot - groter, maar saai - saaier en mooi - mooier 

Uitleg

Soms eindigt een bijvoeglijk naamwoord op de letter -r. Dan komt er geen -er achter het woord maar -der.

Bijvoorbeeld:

• ver – verder
  
• zwaar – zwaarder
  
• duur – duurder
  

Uitleg

Voorbeeld: De winter

Dit jaar is de winter kouder dan vorig jaar.

Dit jaar hebben we een koudere winter dan vorig jaar.

Voorbeeld: Het land

Mijn land is kleiner dan Nederland.

Ik kom uit een kleiner land dan Nederland.

Oefening 1: De comparatief

Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de comparatief (vergrotende trap).

1. Wij hebben een ___ (scheef) huis dan de buren.
2. Joris is ___ (kaal) dan zijn vader.
3. De lucht is nu veel ___ (donker) dan tien minuten geleden.
4. Mijn haar is ___ (roze) dan een snoepje.
5. Het huis van mijn ouders ruikt ___ (muf) dan mijn huis.
6. We hebben dit schooljaar een ___ (saai) docent dan vorig schooljaar.

Klaar? Maak dan zelf zinnen met: boos - zuur - nieuw - rood

Oefening 1 - Antwoorden

Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de comparatief (vergrotende trap).

1. Wij hebben een schever huis dan de buren.
   
2. Joris is kaler dan zijn vader.
   
3. De lucht is nu veel donkerder dan tien minuten geleden.
   
4. Mijn haar is rozer dan een snoepje.
   
5. Het huis van mijn ouders ruikt muffer dan mijn huis.
   
6. We hebben dit schooljaar een saaiere docent dan vorig schooljaar.

Welke zinnen heb je zelf gemaakt?

Uitleg

De superlatief maak je meestal met -st aan het einde.

Bijvoorbeeld:

• groot - groter - grootst
• lief - liever - liefst
• vies - viezer - viest
• gek - gekker - gekst
• goedkoop - goedkoper - goedkoopst

Uitleg

Enkele woorden hebben onregelmatige trappen van vergelijking:

• goed - beter - best
  
• kwaad (‘erg’) - erger - ergst (maar: kwaad (‘boos’) - kwader - kwaadst)
  
• graag (‘met plezier’) - liever - liefst
  
• veel - meer - meest
  
• weinig - minder - minst

Uitspraak: van kwaad tot erger (betekenis: het wordt steeds erger)

Uitleg

Als het bijvoeglijk naamwoord eindigt op -de, -isch, -sd, -sk of -st, dan schrijf je bij de superlatief (overtreffende trap) niet -st, maar meest + bijvoeglijk naamwoord.

Bijvoorbeeld:

• stupide - meest stupide
• komisch - meest komisch
  
• verbaasd - meest verbaasd
• pittoresk - meest pittoresk
  
• verrast - meest verrast

Oefening 2: De superlatief

Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de superlatief (overtreffende trap).

1. Jullie docent is goed, maar wij hebben de ___ (goed). 
2. In de zomer zwem ik graag, maar ik ga het ___  (graag) waterskiën. 
3. Begrafenissen zijn de ___ (triest) gebeurtenissen uit mijn leven.
4. De hoge gasrekeningen zijn het ___ (erg) voor arme mensen.
5. Ik houd van elk schilderij van Van Gogh, maar van dit schilderij houd ik het ___ (veel).
6. In het weekend kijkt hij graag Amerikaanse series. Friends vindt hij het ___ (komisch).

Klaar? Maak dan zelf zinnen met: boos - zuur - nieuw - rood

Oefening 2 - Antwoorden

Opdracht: Maak een zin met de gegeven woorden waarin je twee personen of dingen met elkaar vergelijkt. Gebruik de superlatief (overtreffende trap).

1. Jullie docent is goed, maar wij hebben de beste.
2. In de zomer zwem ik graag, maar ik ga het liefst waterskiën.
   
3. Begrafenissen zijn de meest trieste gebeurtenissen uit mijn leven.
   
4. De hoge gasrekeningen zijn het ergst voor arme mensen.
   
5. Ik houd van elk schilderij van Van Gogh, maar van dit schilderij houd ik het meest.
6. In het weekend kijkt hij graag Amerikaanse series. Friends vindt hij het meest komisch.

Welke zinnen heb je zelf gemaakt?

Oefening 3: De positief, comparatief en superlatief

Opdracht: Maak nu zelf zinnen met bijvoeglijke naamwoorden in de positief (even ... als), de comparatief (... dan) en de superlatief (de / het ...). 

Bijvoorbeeld: klein - enthousiast - raar - ver - kwaad - veel - goed - logisch - serieus - graag - vies - traag - smal - hoog - knap - goedkoop - wit - problematisch - raar 

Feedback: Lever de opdracht in.

Jouw sjaal is even lang ___ de mijne.

1. dan
2. als

Zijn hoed is ___ die van mij.

1. hooger dan
2. hooger als
3. hoger dan
4. hoger als

logisch - logischer - het ___

1. meest logisch
2. logischst

Wat heb jij geleerd
tijdens deze workshop?