Blok 8, week 2 Les 9 beeldspraak

• Basisschool

Doel: het verschil tussen letterlijk en figuurlijk leren.

"André heeft vaak ochtenddienst, daarom gaat hij altijd met de kippen op stok."

Beeldspraak

BEELDSPRAAK IS FIGUURLIJK TAALGEBRUIK

Beeldspraak betekent dat je iets uitlegt met een beeld.

Je gebruikt dan woorden die je niet letterlijk, maar figuurlijk bedoelt.

lesdoel

Ik weet wat beeldspraak is.

Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je gebruikt een beeld om iets te vertellen.

Het is heerlijk om in geld te zwemmen.

Wat is beeldspraak?

‘David was zo moe als een hond. Hij lag ziek op bed. Opeens kwam zijn moeder binnen. Hij schrok zich een hoedje!’

LETTERLIJK

- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK

- bij wijze van spreken

- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat

- ook wel beeldspraak genoemd

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles

LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles

FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Leg in je eigen woorden uit wat beeldspraak is.

'Mijn maag knort van de honger.'

Welk woord is figuurlijk gebruikt?

1. maag
2. knort
3. honger

Fien trekt haar nieuwe schoenen aan.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Dylano is een boom van een vent.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Zij is het zonnetje in huis.

1. letterlijk
2. figuurlijk

De meester struikelde over zijn veter.

1. letterlijk
2. figuurlijk

Welke zin is figuurlijk?

1. Hij werkt als een paard.
2. Hij rijdt op zijn paard.

Welke zin is figuurlijk?

1. Hij draagt de plank.
2. Hij slaat de plank mis.

Welke zin is figuurlijk?

1. Ik kan geen goede knoop maken.
2. Ik kan er geen touw aan vastknopen.

spreekwoord

uitdrukking

ik voel me doodziek

1. letterlijk
2. figuurlijk

"Het regent pijpenstelen".

1. Letterlijk
2. Figuurlijk

Je hebt een grote mond.
Dat is:

1. letterlijk
2. figuurlijk

In welke zin staat beeldspraak?

1. In de mand zitten lekkernijen.
2. De zak is zo lek als een mandje.
3. Mijn vader draagt een zware zak.

Maak de uitdrukking af:

Moeder is zo trots als een __

1. os
2. koe
3. pauw

Maak de uitdrukking af:

Hij schrok zich een ....

1. hoedje
2. haantje
3. hemeltje

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de .....

1. eten
2. dorst
3. trek

Maak de uitdrukking af:

Een oogje in het zeil .....

1. houden
2. geven
3. varen

Maak de uitdrukking af:

Iets uit je duim ......

1. kennen
2. geven
3. zuigen

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus ......

1. snuit
2. kriebelt
3. bloedt

Aan het werk

Taal

 Blok 8, week 2, Les 9

Opgave 3

Opgave 2

Plussen