meervoud

Meervoud: meestal ...
gaat het vanzelf goed
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Meervoud: meestal ...
gaat het vanzelf goed

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Meervoud
Veel zelfstandige naamwoorden hebben een meervoud op -en.

  • Lamp -> lampen
  • Bord -> borden
  • Mes -> messen

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Meervoud op -en
Veel zelfstandige naamwoorden eindigen op -en.

  • Soms moet je alleen -en achter het woord plakken (lamp)
  • Soms moet je tegelijk de laatste letter verdubbelen (klas)
  • Soms moet je een e,a,o of u weghalen (schaar)
  • Soms moet je een -f veranderen in een -v. (brief)
  • Soms moet je een -s veranderen in een -z. (huis)

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

znw die eindigen -s of -f
in het meervoud meestal s>z f>v

wens:  wensen   kaars:  kaarsen

grens:  grenzen   laars:  laarzen

fotograaf:  fotografen   filosoof: filosofen

staaf:  staven  sluis:  sluizen


Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lastiger meervoud van zelfstandige naamwoorden
  • Een trema toevoegen bij -ee: idee +en > ideeën

  • Een trema toevoegen bij -ie: knie +en > knieën

  • um vervangen door a: gymnasium > gymnasia

  • us vervangen door i: historicus > historici

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

znw die eindigen op -ee

in het meervoud + -ën


idee:      ideeën

zee:     zeeën

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lastig -> klemtoon!!
  • Woorden die eindigen op een onbeklemtoonde -ie krijgen een meervoud met -iën.

  • Woorden die eindigen op een beklemtoonde -ie krijgen een meervoud met -ieën.

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De klemtoon bij -ie
Als het enkelvoud eindigt op -ie, 
dan maak je het meervoud met -ën of -n.

industrie -> industrieën
Bacterie -> bacteriën

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Meervoud op -s
Soms gebruik je een -s.

  • Achter het woord -s zetten:  tafels
  • Laatste letter is een klinker (a, o, u, i, y):  agenda's
  • Achter een afkorting: BMW's


Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

znw die eidigen op -a, -i, -o, -u + -y

+  's voor de goede uitspraak:

  • oma's        ski's           radio's           paraplu's
  • Let op: jockeys; door e(a,u) voor y

+ s zonder apostrof

  • repetities, cafés, dictees, douches, cadeaus


Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

znw die eidigen op -man (beroepen)

in het meervoud -lieden of -lui


- timmerman:   timmerlieden of timmerlui

- zakenman: zakenlieden of zakenlui 


Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: hobby

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van museum is:
A
museums
B
musea
C
museums en musea
D
museum heeft geen meervoud

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van porie is:
A
porien
B
pories
C
porieën
D
poriën

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het meervoud van accu is:
A
accus
B
accu's
C
accuus
D
accuu's

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is het meervoud van categorie
A
categoriën
B
categorieën

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is het meervoud van idee
A
ideën
B
ideeën

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is het meervoud van genie
A
geniën
B
genieën

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

wat is het meervoud van zee
A
zeeën
B
zeën

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Meervoud van: bangerik
A
bangerikken
B
bangeriken

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Meervoud van: theorie
A
theorieën
B
theoriën
C
theorieeën
D
theories

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: baby

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: bureau

Slide 23 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: filosoof

Slide 24 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: camera

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: cadeau

Slide 26 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: metro

Slide 27 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: moskee

Slide 28 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van: reünie

Slide 29 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Alle of allen?
Welke vorm je moet gebruiken hangt van twee dingen af:

  1. Is het een zelfstandig naamwoord?
  2. Gaat het om personen?

Slide 30 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1. Vóór zelfstandig naamwoord
Als alle voor een zelfstandig naamwoord staat, schrijf je het altijd met een -e achteraan. Het maakt niet uit of het zelfstandig naamwoord om personen gaat of niet. 

Bijvoorbeeld:
Alle leerlingen weten dat je alle zinnen met een hoofdletter moet beginnen.

Slide 31 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Staat alle hier vóór een zelfstandig naamwoord?


'Ik ben blij met alle cadeautjes.'
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quiz

Cadeautjes is een zelfstandig naamwoord. 
Staat alle hier vóór een zelfstandig naamwoord?


'Ik weet niet welke ik moet kiezen. Alle zijn leuk.'
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quiz

Alle is hier zelf een zelfstandig naamwoord.
2. Zelfstandig naamwoord - personen


Als alle zelf een zelfstandig naamwoord is, en het gaat wel om personen, dan schrijf je het met -en achteraan.

Bijvoorbeeld:
10 leerlingen doen mee. Allen weten dat je een zin met een hoofdletter begint.

Slide 34 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waarover gaat 'alle'?

'Denk aan de poezen: je moet ze alle op tijd eten geven.'
A
Over personen
B
Niet over personen

Slide 35 - Quiz

Alle gaat hier over de poezen. Poezen zijn dieren, geen personen. 
Waarover gaat 'allen'?

'We helpen allen mee.'
A
Over personen
B
Niet over personen

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kies de juiste uitgang:


Jullie moeten aardig zijn tegen all... kinderen die straks langskomen. 
A
-e
B
-en

Slide 37 - Quiz

Alle staat hier vóór een zelfstandig naamwoord, namelijk kinderen. 
Kies de juiste uitgang:


Denk aan je handen: houd ze beid... aan het stuur!
A
-e
B
-en

Slide 38 - Quiz

Beide is hier een zelfstandig naamwoord dat niet over personen gaat maar over handen. 
Kies de juiste uitgang:


Wij hebben tien docenten. Op de
vergadering komen ze all... bijeen.
A
-e
B
-en

Slide 39 - Quiz

Allen is hier een zelfstandig naamwoord dat om personen gaat, namelijk de docenten.
We gingen met zijn (...) naar de bioscoop.
A
alle
B
allen

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

(...) cursisten maken nooit hun huiswerk.
A
Sommige
B
Sommigen

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Katten zijn leuk. (...) vind ik vervelend
A
Weinige
B
Weinigen

Slide 42 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De kippen waren (...) ontsnapt.
A
alle
B
allen

Slide 43 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hans had twee foto's gemaakt. Ze zijn (...) mislukt.
A
beide
B
beiden

Slide 44 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

............ bleven de hele nacht blaffen.
A
sommige
B
sommigen

Slide 45 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik heb broer en zus in één klas. ........... heb ik een goede beoordeling gegeven.
A
Beide
B
Beiden

Slide 46 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Helaas werden niet alleen de zieke(n), maar ook de mooiste(n) omgehakt.
A
zieken - mooisten
B
zieke - mooisten
C
zieke - mooiste
D
zieken - mooiste

Slide 47 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Het zijn altijd dezelfde(n) die kritiek hebben op de gang van zaken.
A
dezelfde
B
dezelfden

Slide 48 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Momentje  nadenken
Kan je zelf uitleggen wanneer je 'alle'  en wanneer je 'allen' gebruikt? 

Slide 49 - Diapositive

Wat heb je geleerd?
Heb je de regels goed genoteerd?
Welke vragen heb je nog? Die kun je bij de volgende dia invullen.