Materialen les 7 + Herhaling

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
MaterialenMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Een stuk materiaal dat de eindvorm van het product benadert, noemt je een:
A
Deelfabricaat
B
Halffabricaat
C
Deelproduct
D
Halfproduct

Slide 3 - Quiz

Bij welke gietmethode kun je de gietvorm maar éénmaal gebruiken?
A
Centrifugaalgieten
B
Coquillegieten
C
Precisiegieten
D
Spuitgieten

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Wat zijn de 2 meest voorkomende smeed processen
A
Vrijvormsmeden en mattrijssmeden
B
Vrijvormssmeden en perssmeden
C
Klopssmeden en mattrijssmeden
D
Klopssmeden en perssmeden

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Waar wordt gebruik van gemaakt bij het vrijsmeden?
A
Een smeedmatrijs
B
Een treksteen
C
Een hydraulische pers
D
Een pneumatische pers

Slide 11 - Quiz

Slide 12 - Diapositive

Hoe worden de geperste delen afgebraamd?
A
Met een afbraamsteentje
B
Met een afbraammatrijs
C
Met een slijptol
D
met een afbraamschijf

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Wat is geen voordeel van trekken ten opzichte van smeden
A
Zeer glad en dichte oppervlakte
B
geen of nauwelijks beperkingen in de uiteindelijke vorm
C
Grote maat nauwkeurigheid
D
Grote vorm nauwkeurigheid

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Volgens welk proces worden ring- en dopsleutels vormgegeven?
A
Extruderen
B
Koudpersen
C
Matrijssmeden
D
Warmpersen

Slide 20 - Quiz

Volgens welk proces worden aluminium buis en profiel gemaakt?
A
Centrifugaalgieten
B
Extruderen
C
Koudtrekken
D
Walsen

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Herhaling

Slide 23 - Diapositive

Vier bekende warmtebehandelingen van metalen zijn:
A
gloeien,  harden, veredelen, carboneren
B
harden, legeren, carboneren, veredelen
C
harden, gloeien, legeren, veredelen
D
harden, smeden, veredelen, gloeien

Slide 24 - Quiz

Een gelaste constructie wordt vaak gegloeid.
Wat is het doel hiervan?
A
de buitenste laag harder en slijtvaster maken
B
de hardheid in z’n geheel verhogen
C
de materiaalspanningen verminderen en egaal maken
D
de sterkte verhogen

Slide 25 - Quiz

Vergelijk staal met gietijzer.
Een goede indicatie voor het percentage koolstof in staal en gietijzer is:

              In staal                     In gietijzer
A
meer dan 1,5%  en 2,5 tot 4%
B
2,5 tot 4% en minder dan 1,5%
C
maximaal  1,5%  en 2,5 tot 4%
D
2,5 tot 4% meer dan 1,5%

Slide 26 - Quiz

Welke voordelen hebben koudgewalste profielen?
A
goed lasbaar, grotere rek en hogere sterkte
B
grotere rek, hogere sterkte en mooier oppervlak
C
mooier oppervlak, grotere rek en hoge maatnauwkeurigheid
D
hogere sterkte, mooier oppervlak en hoge maatnauwkeurigheid

Slide 27 - Quiz

Brons bestaat uit:
A
Koper en aluminium
B
Aluminium en magnesium
C
Koper en tin
D
Tin en silicium

Slide 28 - Quiz

Dikker stafmateriaal wordt na het warmwalsen vaak éénmaal koudgetrokken.
Wat is hiervan het doel?
A
Omdat de klant dat wenst
B
Om  een betere maat- vorm- en oppervlaktekwaliteit te krijgen
C
Om een mooier uiterlijk te krijgen
D
Om het productieproces te versnellen

Slide 29 - Quiz

Bij het zandgieten wordt gietzand voor de vorm gebruikt.
Dit bestaat niet voor 100% uit zand.

Welke producten kunnen er nog meer in zitten?
A
Cement en kunsthars
B
Klei en kunsthars
C
Klei en rubber
D
​Leem en water

Slide 30 - Quiz

Wat is de functie van kalk in de hoogoven?
A
Het proces versnellen
B
Het smeltpunt verhogen
C
Het koolstofgehalte verhogen
D
Het smeltpunt verlagen

Slide 31 - Quiz

Waar wordt gebruik van gemaakt bij het vrijsmeden?
A
Een smeedmatrijs
B
Een treksteen
C
Een hydraulische pers
D
Een pneumatische pers

Slide 32 - Quiz

Wanneer is er sprake van een kleine hardheid?
A
Als het indruklichaam een grote indrukking geeft
B
Als het indruklichaam een kleine indrukking geeft
C
Als het oppervlak van de indrukking klein is
D
Als het oppervlak van de indrukking groot is

Slide 33 - Quiz