Grammatica - lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, voorzetsel, bijwoord

Nederlands
1Y
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
1Y

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Leerdoelen
- Herhalen: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord.
- Oefenen
- Uitleg: voorzetsel, bijwoord
- Oefenen
- Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
- Je kent de volgende woordsoorten: lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord.

- én ook deze nieuwe woordsoorten: voorzetsel, bijwoord.

Slide 3 - Diapositive

Woordsoorten
Lidwoorden = de, het, een.
Zelfstandig naamwoord = alle mensen, dieren, dingen (en ook eigennamen doen mee).
Bijvoeglijk naamwoord = geven een kenmerk / eigenschap over een zelfstandig naamwoord, maar kunnen ook individueel worden gebruikt.

Werkwoorden = woorden die vaak aangeven dat iemand iets doet, kunnen zich aanpassen aan de persoon die het doet.

Slide 4 - Diapositive

Woordsoorten
Oefenen

Slide 5 - Diapositive

Voorzetsels
- Woorden die je voor een zelfstandig naamwoord kunt plaatsen.
- Je kunt ze vaak herkennen als 'kast-' en 'feestwoorden'.
- Je kunt een voorzetsel namelijk voor de woorden 'de kast' plaatsen of voor de woorden 'het feest'.
In de kast, naast de kast, op de kast.
Voor het feest, tijdens het feest, na het feest.

Slide 6 - Diapositive

Voorzetsels
- Let op: soms lijkt een woord een los voorzetsel, maar is het onderdeel van een scheidbaar werkwoord (en noemen we het een onderdeel van het werkwoord).

Ik geef het na vijf keer proberen echt op. = opgeven.
De docent legt het nog een keer uit. = uitleggen.
In bovenstaande zinnen zijn op en uit geen voorzetsels.

Slide 7 - Diapositive

Voorzetsels
- Sommige werkwoorden kunnen een 'vast' voorzetsel bij zich dragen.

Ik verlang naar een kop warme chocolade melk.
Ik trouw met mijn beste vriend.
Ik houd van jou.

Dit zijn losstaande voorzetsels en kun je dus ook apart benoemen als een voorzetsel.

Slide 8 - Diapositive

Bijwoorden
- Woorden die iets zeggen over een ander woord.
- Ze zeggen vaak iets over de volgende woordsoorten:
Werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of (andere) bijwoorden.

Dat is een heel mooi liedje (heel zegt iets over mooi).
Hij praat hard (hard zeg iets over praten).
Hij praat erg hard (erg zegt iets over hard).

Slide 9 - Diapositive

Bijwoorden
- Veel woorden die in hun eentje een zinsdeel vormen zijn bijwoorden.
-Let wel op dat je eerst de andere woordsoorten benoemd, voordat je meteen van een bijwoord uitgaat.

Woorden zoals: nu, straks, niet, beslist, bijna, graag, nooit, daar, hiernaast, ergens, daar, waar, morgen, gisteren.

Laat jij de hond straks even uit?

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

Voorzetsel(s)?
Morgen bak ik met mijn moeder een chocolade taart

Slide 12 - Question ouverte

Voorzetsel(s)?
Zullen we naar het bos gaan?

Slide 13 - Question ouverte

Voorzetsel(s)?
Mijn korte broek hangt aan de waslijn in de stralende zon.

Slide 14 - Question ouverte

Voorzetsel(s)?
Robin eindigde op de vierde plaats

Slide 15 - Question ouverte

Bijwoord(en)?
Waar is mijn boek gebleven?

Slide 16 - Question ouverte

Bijwoord(en)?
Wij kwamen gisteren plotseling in een sneeuwstorm terecht.

Slide 17 - Question ouverte

Bijwoord(en)?
Stratenmakers hebben een erg zwaar beroep.

Slide 18 - Question ouverte

Bijwoord(en)?
Onder de les begon zij opeens erg hard te lachen.

Slide 19 - Question ouverte

Aan de slag
Huiswerk voor vrijdag 18 februari:
Maken van hoofdstuk 4 grammatica:
Onderdeel 4.4: deel 2 + voortgangstoets

Toets grammatica hoofdstuk 4: 4.1 t/m 4.4
= woensdag 23 februari

Slide 20 - Diapositive