H3 Unit 4 lesson 4

Grammar
- Present perfect continuous
- Comparisons
- like as
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammar
- Present perfect continuous
- Comparisons
- like as

Slide 1 - Diapositive

Present perfect continuous
Form:
have / has + been + verb + ing

Benadruk hoe lang iets duurt 
How long have you been waiting? 

Net als de present perfect is er een link met het HEDEN!

Slide 2 - Diapositive

Present perfect 
- benadrukt geen tijdsduur
I have had a cat. 

Nadruk ligt op het resultaat 
He has just walked 10 km and he is still tired
Present perfect continuous
- benadrukt tijdsduur
I have been living here since 2 years, but never went to Rotterdam.

Nadruk ligt op de activiteit
He has been walking marathons since he was 9 and he always wins.

Slide 3 - Diapositive

Use the present perfect continuous. We ................(work) on this assignment for ages.

Slide 4 - Question ouverte

Use the present perfect continuous. The teacher ................(talk) for 35 minutes.

Slide 5 - Question ouverte

Comparisons

Slide 6 - Diapositive

Comparatives and superlatives
Trappen van vergelijking
- Comparative: vergrotende trap
- Superlative: overtreffende trap
Box A is small.
Box B is smaller than box A.
Box C is the smallest of all.
A
B
C

Slide 7 - Diapositive

Comparatives and superlatives
Woorden van 1 lettergreep en woorden  van 2 lettergrepen die eindigen op : 
le, er, ow, of y
- Comparative: -er
- Superlative: -est
old
older
oldest

Slide 8 - Diapositive

Comparatives and superlatives
1.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op een -e,
gebruik dan -r en -st.
large
larger
largest
Spellingsregels:

2.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op medeklinker + y,
gebruik dan -ier en -iest.
happy
happier
happiest

Slide 9 - Diapositive

Comparatives and superlatives
hot
hotter
hottest
Spellingsregels:

3.  Bijvoeglijk naamwoord eindigt op 1 klinker (a, e, i, o, u)
+ 1 medeklinker, medeklinker verdubbelen
big
bigger
biggest

Slide 10 - Diapositive

Comparatives and superlatives
Woorden van 3 lettergrepen of meer (en woorden van 2 lettergrepen of meer die NIET eindigen op le, er, ow, y)
- Comparative: more
- Superlative: most
expensive
more expensive
most expensive

Slide 11 - Diapositive

Comparatives and superlatives
famous
more famous
most famous
Zelfde regel geldt voor bijvoorbeeld: famous en boring
boring
more boring
most boring

Slide 12 - Diapositive

Comparatives and superlatives
good/well
better
best
Uitzonderingen (uit je hoofd leren!)
bad/ill
worse
worst
much/many
little
more
less
most
least

Slide 13 - Diapositive

1. The clothes here are ____
(good) than in my town.

Slide 14 - Question ouverte

2. That’s my ______
(bad) mark ever!

Slide 15 - Question ouverte

3. That’s the _____
(disgusting) meal I’ve ever had!

Slide 16 - Question ouverte

4. I hope your team’s _______
(lucky) today than last week.

Slide 17 - Question ouverte

LIKE / AS

Like en as worden gebruikt om een vergelijking te maken tussen twee mensen of dingen. 

Slide 18 - Diapositive

LIKE
Like wordt gebruikt om iets te zeggen over zelfstandig naamwoorden en persoonlijke voornaamwoorden.

Dit betekent dat je like gebruikt om iets te zeggen over:
- Hoe een persoon of ding iets doet.
- Hoe een persoon of ding eruit ziet.


Slide 19 - Diapositive

As
je gebruikt AS als je het hebt over een baan van iemand/de functie van iets

Je gebruikt AS ook als voegwoord (zoals). Na As volgt dan een zinsdeel met een werkwoord (as we expected... bv). 

Tip: je kunt jezelf controleren door het voegwoord AS te vervangen door the way. Klopt de zin dan nog steeds? Dan gebruik je as op een goede manier.

Slide 20 - Diapositive

Voorbeelden
Like:
It fits like a glove. (hoe iets past)
She is acting like a queen.  (hoe ze zich gedraagt)

As:
I work as a teacher at an elementary school. (beroep: teacher)

Slide 21 - Diapositive


She sings ______ an angel.
A
like
B
as

Slide 22 - Quiz

I'm much better ______ you can see.
A
like
B
as

Slide 23 - Quiz

My sister is not at all ______ me.
A
like
B
as

Slide 24 - Quiz

My friend Rob looks ______ John Travolta.
A
like
B
as

Slide 25 - Quiz

I'm your friend and, ______ a friend I advise you to think again.
A
like
B
as

Slide 26 - Quiz

I've done the work ______ we agreed.
A
like
B
as

Slide 27 - Quiz

I was sure, ______ was everybody else, that you would do well in this job
A
like
B
as

Slide 28 - Quiz

______I said last week, I need an assistant as soon as possible.
A
like
B
as

Slide 29 - Quiz