Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Question de remorquage
Slide 4 - Diapositive
Welk probleem heeft de ECB, als je kijkt naar haar doelen en de vorige opdracht?
Slide 5 - Question ouverte
Slide 6 - Diapositive
Opofferingskosten
Omdat je middelen maar 1 keer kan inzetten, moet je keuzes maken. De keuze die je niet maakt offer je op. Dit doe je omdat je keuze die je wel maakt, je meer waard is
Slide 7 - Diapositive
Vrijdag woont alleen op een eiland. Hij leeft van vruchten en vis. Vrijdag is maximaal 8 uur per dag aan het werk, dat wil zeggen met het vangen van vis of het zoeken en plukken van vruchten. Op een werkdag vangt Vrijdag 2 kg vis, of plukt 1 kg vruchten. Om in leven te blijven heeft hij heeft hij 0,5 kg vruchten nodig en 0,3 kg vis. Hoe hoog zijn de opofferingskosten van 0,1 kg vis?
A
0,05 kg vruchten
B
0,06 kg vruchten
C
0,2 kg vruchten
D
0,17 kr vruchten
Slide 8 - Quiz
Schaarste in economie
Wanneer er productiemiddelen zijn ingezet (opgeofferd) om het te maken is een product schaarst
Kapitaal, Arbeid, Natuur, Ondernemerschap
Slide 9 - Diapositive
In welk geval is sprake van investeren?
A
De baas van een restaurant koopt voor het bedrijf nieuwe borden bij Sligro.
B
De baas van een restaurant koopt voor eigen gebruik een messenset bij de Bijenkorf.
C
De baas van een restaurant stelt een nieuwe kok aan.
D
De baas van een restaurant legt € 1.200 in op een beleggingsrekening bij de Rabobank.
Slide 10 - Quiz
Zet onderstaande gebeurtenissen in een volgorde van eerste oorzaak (2) naar laatste gevolg (5). 1. Door dalende bestedingen daalt de productie. 2. Banken geven leningen aan mensen die de lasten van deze lening niet kunnen dragen. 3. Het consumentenvertrouwen daalt. 4. Bezittingen van banken worden minder waard doordat mensen met schulden niet kunnen terugbetalen. 5. Door dalende productie stijgt de werkloosheid. 6. Banken worden voorzichtiger met het uitlenen van geld.
A
2 - 4 - 6 - 3 - 1 - 5
B
2 - 6 - 4 - 1 - 3 - 5
C
2 - 4 - 6 - 1 - 3 - 5
D
2 - 6 - 4 - 3 - 1 - 5
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Diapositive
Transactiekosten
Alle inspanningen die gedaan moeten worden om een ruil (transactie) tussen 2 ruilende partijen tot stand te brengen
Slide 13 - Diapositive
Twee beweringen. Bewering I: In lijn B heb je bij een hoger uurloon altijd minder vrije tijd, dan bij lijn A. Bewering II: De verschuiving van lijn A naar lijn B komt uitsluitend door een hoger uurloon.
A
Beide beweringen zijn juist.
B
Bewering I is juist en bewering II is onjuist.
C
Bewering I is onjuist en bewering II is juist.
D
Beide beweringen zijn onjuist.
Slide 14 - Quiz
Slide 15 - Diapositive
3.6 Stel dat de bank kan volstaan met een liquiditeits% van 30%. Hij heeft een kas van €3.000. Bereken hoeveel de rekening-couranttegoeden max. kunnen zijn.
Slide 16 - Question ouverte
3.8c De centrale bank eist een solvabiliteit van 15%. Bereken hoeveel extra krediet de bank nog mag verlenen