Een baby moet na de flesvoeding een boertje laten. Waarom is dat belangrijk?
A
omdat hij anders stikt in de flesvoeding
B
omdat hij anders niet kan slapen
C
omdat hij dan minder last krijgt van krampjes
D
omdat hij dan minder risico heeft op een zuivelallergie
Slide 2 - Quiz
Wat betekent eenkennigheid?
A
Het kind vindt iedereen lief
B
Het kind is erg gericht op een paar mensen
C
Het kind wil alleen maar met blokken spelen
D
Het kind is positief ingesteld
Slide 3 - Quiz
Jongens worden over het algemeen........geslachtsrijp dan meisjes. Wat hoort er op de puntjes te staan?
A
iets eerder
B
op dezelfde leeftijd
C
later
Slide 4 - Quiz
De bso is voor kinderen van
A
0 - 4 jaar
B
2 1/2 - 4 jaar
C
4 - 12 jaar
D
8 - 12 jaar
Slide 5 - Quiz
Waar horen deze woorden bij: non-verbaal, verbaal, actief luisteren, LSD, open vragen, gesloten vragen
A
luisterverhaal
B
je oma helpen
C
communiceren
D
empathie
Slide 6 - Quiz
Verbaal en non-verbaal. Welke zijn juist?
A
Verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van taal.
B
Non-verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van uitdrukkingen en gebaren (zonder woorden).
C
Non-verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van taal.
D
Verbaal betekent jezelf uitdrukken door middel van uitdrukkingen en gebaren (zonder woorden).
Slide 7 - Quiz
Wat zijn interculturele ontmoetingen?
A
Ontmoetingen tussen mensen met verschillende culturele interesses
B
ontmoetingen tussen mensen die verschillende landen hebben bezocht
C
ontmoetingen tussen mensen met verschillende culturele achtergronden
D
ontmoetingen tussen mensen met verschillende opvattingen over cultuur
Slide 8 - Quiz
Leren kruipen valt onder de ……. ontwikkeling
A
cognitieve
B
sociale
C
lichamelijke
D
emotionele
Slide 9 - Quiz
3
maanden
12 tot 14 maanden
10 tot 11 maanden
9 maanden
6 maanden
Staan
Omrollen, hoofdje optillen
Eerste pasjes
Zitten (met hulp)
Kruipen
Slide 10 - Question de remorquage
Bevat een energieverrijkt dieet meer of minder calorieën
A
Meer calorieën
B
minder calorieën
Slide 11 - Quiz
Onder welke categorie van diëten valt een dieet met minder caloriën?
A
Voedingsstof
beperkende diëten
B
Voedingsstof
intolerante diëten
C
Voedingsstof
verrijkte diëten
D
Voedingsstofvrije diëten
Slide 12 - Quiz
Zet in de juiste volgorde:
1
2
3
4
Ramen zemen kozijnen schoonmaken
Vloer moppen.
Spinrag van het plafond halen
Vensterbank schoonmaken
Slide 13 - Question de remorquage
Carla heeft in een gezin gewerkt waar helemaal geen dierlijke producten werden gebruikt. Het was lastig om daar een gezonde maaltijd te bereiden. Hoe noem je die voedingsgewoonte
A
veganistisch
B
ecologisch.
C
Lacto-vegetarisch
D
Moslim
Slide 14 - Quiz
Juf Monique vraagt jou om een boekje voor ouders/verzorgers te maken met ideeën voor gezonde maaltijden. Je hebt het volgende gerecht bedacht:
Maaltijd: zalm met wokgroenten, gebakken in vloeibaar bak-en-braadvet. Toetje: magere kwark met fruit Drinken: water Er ontbreekt nog iets uit de Schijf van Vijf, namelijk uit het vak:
A
Brood, graanproducten en aardappelen
B
Dranken
C
Smeer- en bereidingsvetten
D
Zuivel, noten, vis, peulvruchten, vlees en ei
Slide 15 - Quiz
Hoort bij kinderen rond 2 jaar, zoals met een autootje spelen.
Kinderen spelen naast elkaar, zonder interactie.
Kinderen imiteren, zoals vader en moedertje.
DIngen maken met blokken.
Samenspelen.
Samenwerken in een spel. Regels en afspraken maken.
Kind kijk toe, maar speelt niet mee.
Functioneel
Parallel
Fantasie
Constructief
Associatief
coöperatief
Toekijkend
Slide 16 - Question de remorquage
Hier zie je een...…...motoriek
A
Fijne motoriek
B
Grove motoriek
C
Algemene motoriek
D
Kleine motoriek
Slide 17 - Quiz
Wat houdt motoriek in:
A
Motoriek is het vermogen om te bewegen.
B
Is een soort van emotie.
C
Motoriek is het vermogen om te denken.
D
Motoriek is een speelgoed.
Slide 18 - Quiz
Wat is een kenmerk van een verwaarlozende (laisser-faire) opvoedingsstijl
A
De ouders hebben veel controle
B
De ouders geven structuur
C
De ouders geven geen liefde
D
De ouders geven geen regels.
Slide 19 - Quiz
Ik word boos als je blijft zeuren. Je blijft in je buggy omdat ik dat wil! Welke opvoedingsstijl hoort bij deze uitspraak
A
democratisch
B
autoritair
C
Verwaarlozende
D
toegeeflijke
Slide 20 - Quiz
Ik zie je morgen!
A
informele taal
B
formele taal
Slide 21 - Quiz
cariës is....
A
een gaatje in het tandglazuur
B
het ontbreken van verstandskiezen
C
een scheefstaand gebit
D
tandsteen
Slide 22 - Quiz
wat is een voorbeeld van non-verbale communicatie?
A
smakken tijdens het eten
B
een gezichtsuitdrukking
C
praten
D
schreeuwen
Slide 23 - Quiz
Wat is een kenmerk van een democratische opvoedingsstijl?
A
De ouders overleggen met het kind
B
De ouders beslissen alles
C
De ouders denken niet aan het kind
D
De ouders laten het kind beslissen
Slide 24 - Quiz
wat is converseren?
A
een gesprekje voeren
B
een toets maken
C
een mail versturen
D
een compliment geven
Slide 25 - Quiz
In een …………………………………………… groep is niet iedereen even oud.
In een ……………………………………………………. groep is iedereen even oud.
In een ……………………………………………………. groep hebben de kinderen dezelfde kenmerken.
In een ……………………………………………………. groep hebben de kinderen verschillende kenmerken.
Hetero gene
Horizontale
Homogene
Verticale groep
Slide 26 - Question de remorquage
Peuterspeelzalen of kinderdagverblijven kunnen VVE geven. Dat wil zeggen
A
vroege opvang voor elk kind
B
voorkomen van ellende
C
voor- of vroegschoolse educatie
D
voortgang van schoolse educatie
Slide 27 - Quiz
Welke activiteit draag het meest bij aan de ontwikkeling van het sociale aspect van een peuter.
A
Zo veel mogelijk thuis blijven.
B
Spelen in een omgeving waar de peuter ander kinderen ontmoet, zoals een kinderopvang of speeltuin.
C
Spelen met het juiste speelgoed.
D
Geen activiteit, want de sociale ontwikkeling begint pas na de ontwikkeling van de motoriek.
Slide 28 - Quiz
Op een kinderdagverblijf heb je verticale groepen. Dit betekent dat