Er + prepositie

Er + voorzetsel


er + voorzetsel = (ermee, erop, eronder)
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Beroepsopleiding

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Er + voorzetsel


er + voorzetsel = (ermee, erop, eronder)

Slide 1 - Diapositive

Waar staat 'er + voorzetsel' in de zin?

'er + voorzetsel' staat na het subject (ow), het werkwoord en het object (lv/.mv):
Ik heb hem erover gesproken.
Hij heeft zijn handen ermee gewassen.
Gisteren hebben ze de bal erover gegooid. 

Slide 2 - Diapositive

Je kunt 'er + voorzetsel' ook scheiden:

Hij heeft er gisteren met zijn vriendin over gepraat.
Ik heb mijn naam er per ongeluk op geschreven. 
We gaan er samen naartoe.



Slide 3 - Diapositive

Dit is de regel voor de volgorde:
subject - werkwoord - object - er - rest - voorzetsel - werkwoord

Ik heb de kamer er helemaal mee schoongemaakt.
Ze zag haar collega er snel naartoe lopen. 
Wij gaan er morgen over beslissen.

Slide 4 - Diapositive

Hou je van drop?

Slide 5 - Question ouverte

Kijk je naar het nieuws?

Slide 6 - Question ouverte

Werk je altijd op deze laptop?

Slide 7 - Question ouverte

Wanneer spelen de kinderen met de bal?

Slide 8 - Question ouverte

Heb je een hekel aan honden?

Slide 9 - Question ouverte

Hoe vaak zit je op deze bank?

Slide 10 - Question ouverte