W1a Spaans 09112020 leesvaardigheid

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

              ¿Qué vamos a hacer?

1. Proefwerkweek 
2. Vamos a leer
3. Vamos a repasar
4. Los deberes
   

Vaardigheden

• Lezen
• Schrijven
• Luisteren
• Spreken
• Gesprekken voeren

Tijdens de proefwerkweek krijg je lezen en schrijven. 

Je kan oefenen door de woordenschat goed te leren!

Beantwoord de vragen in het Nederlands. 

1. Wat is de nationaliteit van Julia? 

2. Hoe oud is Julia? 

3. Julia is arts. Waar of niet waar?

4. Welke talen leert Julia? 

5. Waar komt haar vriendin Anouk vandaan?

Las respuestas 

1. Wat is de nationaliteit van Julia? Spaans

2. Hoe oud is Julia? 20 / twintig 

3. Julia is arts. Waar of niet waar? Niet waar (ze studeert)

4. Welke talen leert Julia? Nederlands en Italiaans 

5. Waar komt haar vriendin Anouk vandaan? Uit Nederland 

1. Ga naar www.kahoot.it

2. De game pin krijg je van mij

3. Vul je eigen (Spaanse) naam in.

https://create.kahoot.it/details/modulo-1/dd0e9db7-0f59-4700-848b-ff1fb1f82c88

https://quizlet.com/nl/303690142/informatie-vragen-en-geven-flash-cards/

Wat leer ik voor de proefwerkweek?

Heel module 1 (behalve de werkwoorden op -er/-ir + de ontkenning (dus t/m pagina 41)

• 
  Leer de grammatica vanuit je module (Spaans boekje).
    Lees de informatie en bekijk de filmpjes.  

• De woordenschat leer je door de woordenlijsten te leren
  
  (bijvoorbeeld via een zelfgemaakte quizlet) 2.7 hoef je niet te leren. 

• In LessonUp vind je wat we hebben besproken in de les, dit is een aanvulling op de module.
  Ook vind je in LessonUp de juiste uitwerkingen van de woordenschat. Controleer dat voor jezelf.

España

Los deberes

                   Je gaat jezelf voorbereiden op de toetsweek.

• Leer pagina 38 t/m 41 uit de module en maak de huiswerk opdrachten op de volgende dias in LessonUp. 

                     Leer de woordenschat die je lastig vindt.

HUISWERK: Werkwoorden op -AR

1. Maria _____ (caminar) en el parque. 
2. Tú ______ (hablar) muy rápido. 
3. Rocío y yo _______ (cocinar) paella. 
4. Carmen y tú _______ (estudiar) español. 
5. Yo ________ (nadar) en la piscina. 
6. Ellos _________ (bailar) en la discoteca. 
7. Juan y Carlos __________ (comprar) un coche. 
8. Usted _________ (escuchar) música. 

Schrijf de antwoorden in je schrift!

Huiswerk: het werkwoord SER

1. Pablo ________ (ser) un chico.
2. Yo ________ (ser) holandés. 
3. Paco y Lola _________ (ser) amigos. 
4. Vosotros _________ (ser) muy amables. 
5. Tú ____________ (ser) de Italia. 
6. Marta y yo __________ (ser) familia.  

Schrijf de antwoorden in je schrift!

Las respuestas

1. Maria camina en el parque. 
2. Tú hablas muy rápido. 
3. Rocío y yo cocinamos paella. 
4. Carmen y tú estudiáis español
5. Yo nado en la piscina. 
6. Ellos bailan en la discoteca. 
7. Juan y Carlos compran un coche. 
8. Usted escucha música. 

Schrijf de antwoorden in je schrift!

Las respuestas

1. Pablo es un chico.
2. Yo soy holandés.
3. Paco y Lola son amigos. 
4. Vosotros sois muy amables. 
5. Tú eres de Italia. 
6. Marta y yo somos familia.  

Schrijf de antwoorden in je schrift!

Extra: oefen nogmaals met deze tekst

V = verdadero = waar

F = falso = niet waar

op de volgende dia staan de antwoorden

Las respuestas 

a. falso (es argentino) 

b. verdadero

c. verdadero 

d. falso (Cecilia es de Bogotá)

e. falso (Cecilia tiene 13 años)