Diabetes

1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Zorg en WelzijnMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent ''Diabetes Mellitus''?
A
Stroperige doorstroming
B
Mierzoete doorstroming
C
honingzoete stroperigheid
D
honingzoete doorstroming

Slide 2 - Quiz

Hoe krijg je diabetes?
  • Ruim 800.000 mensen hebben diabetes. 1 op de 14 Nederlanders

  • 9 op de 10 heeft type 2.

  • Ongezonde leefstijl
  • Verminderde lichaamsbeweging
  • Overgewicht
  • Erfelijkheid/ aanleg


Slide 3 - Diapositive

Alvleesklier

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Type 1 en type 2
Bij mensen met diabetes type 1 valt het afweersysteem de eilandjes aan. Geen insuline (10%)

Type 2: minder insuline aanmaak of je lichaam is ongevoelig voor insuline (90%)

Slide 6 - Diapositive

Symptomen
plassen
dorst
afvallen
acetonadem
misselijk/moe

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Glucose waarden nuchter
Nuchter prikken (8 uur geen eten)
  • Onder de 6,1 mmol/l - geen diabetes
  • Tussen de 6,1 en 6,9 mmol/l - voorstadium van diabetes
  • Boven de 6,9 mmol/l - diabetes

Slide 10 - Diapositive

Glucose waarden niet nuchter
  • Onder de 7,8 mmol/l - geen diabetes
  • Tussen de 7,8 en 11 mmol/l - geen oordeel mogelijk
  • Boven de 11 mmol/l - diabetes

2 keer 7 mmol/l
1 keer 11 mmol/l

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Behandeling
  • Genezing (nog) niet mogelijk!

  • Gezond eten
  • Behandeling met medicijnen
  • Behandeling met insuline
  • kunst alvleesklier

Slide 13 - Diapositive

Medicijnen
Orale bloedglucoseverlagende middelen



Tabletten bij type-2-diabetes (ouderdomsdiabetes). 
Deze middelen stimuleren de alvleesklier om meer insuline te maken of maken de andere organen gevoeliger voor de werking van insuline. 
Hierdoor zal de hoeveelheid glucose in het bloed dalen.

Slide 14 - Diapositive

Insuline
 Bij type-1-diabetes, ook wel insulineafhankelijke diabetes genoemd. Soms is het bij mensen met type-2-diabetes ook nodig om insuline te gebruiken.

Insuline valt onder te verdelen in: kortwerkend, middellangwerkend, langwerkend en combinaties hiervan. Ook de plaats van de injectie bepaalt hoe lang het duurt voor insuline zal werken

Slide 15 - Diapositive

Welke spuitplaatsen zijn er om insuline te injecteren?

Slide 16 - Question ouverte

Plaats van injecteren
De plaats van de injectie bepaalt hoe lang het duurt voor insuline zal werken
  •  buik (snel)
  • bovenarm (normaal)
  • bovenbeen (langzaam)
  • bil (langzaam)

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Welke vorm van diabetes krijg je op oudere leeftijd
A
Diabetes Type 1
B
Diabetes Type 2

Slide 19 - Quiz

Welk type diabetes is insuline afhankelijk
A
Diabetes Type 1
B
Diabetes Type 2

Slide 20 - Quiz

Waar wordt glucose opgeslagen als je lichaam het niet direct nodig heeft?
A
Alvleesklier
B
Lever
C
Maag
D
Galblaas

Slide 21 - Quiz

Welk orgaan maakt insuline aan?
A
Lever
B
Galblaas
C
Nieren
D
Alvleesklier

Slide 22 - Quiz

Is diabetes te genezen
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Gaan de volgende krantenkoppen over diabetes type 1 of type 2?

Diabetes type 1
Diabetes type 2
Nieuwe uitvinding voor kinderen met diabetes: bloedsuiker meten zonder prikken.
Kwartier bewegen per dag verlaagt risico op diabetes.
Meer mensen met diabetes door stijging van de gemiddelde leeftijd. 
Paar kilo afvallen zorgt al voor lager risico op diabetes.

Slide 24 - Question de remorquage

Hoeveelheid suiker in het bloed
Hormoon dat ervoor zorgt dat glucose wordt omgezet in glycogeen
Ziekte door problemen bij de productie van en/of reactie op insuline
Belangrijkste suiker in het bloed
Hormoon dat glycogeen wordt omgezet in glucose
glucosegehalte
insuline
diabetes
glucose
glucagon

Slide 25 - Question de remorquage

Patiënt X heeft een bloedsuiker van 3,3 mmol. Wat doe je?
A
Patiënt X heeft een hyperglycemie. Je dient extra insuline toe.
B
Patiënt X heeft een hypoglycemie. Je dient extra insuline toe.
C
Patiënt X heeft een hyperglycemie. Je geeft je patiënt snelle koolhydraten, bijvoorbeeld een Dextro-pil
D
patiënt X heeft een hypoglycemie. Je geeft je patiënt snelle koolhydraten, bijvoorbeeld een Dextro-pil.

Slide 26 - Quiz

Huiswerk
1.Hoe handel je(EHBO) bij een cliënt met een hypo
2.Hoe handel je (EHBO) bij een cliënt met een hyper
3.Hoe komt het dat er al kinderen zijn met type 2 diabetes?
4. Noem de meest (min 5) voorkomende complicaties bij mensen met diabetes en leg uit waar jij als VZ-IG op moet letten


Slide 27 - Diapositive