3H5 vendredi, le 16 octobre 2020- parle f- 5 verbes..ir /pronominaux exer

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

programme 

Buts: jij kent de 5 werkwoorden op ..ir en jij kan ze in OVT en VTT vervoegen en jij weet wat een wederkerende werkwoord is in het Nederlands / Frans 

Questions/Réponses + Dialogue + lire le vocabulaire 

Rappel de la grammaire

correction des exercices 20-31faire les exercices 31 33 34d in je schrift 

-vocabulaire H p 41+42 (ABEF heb je al geleerd) 

 verbes ...ir au présent+passé composé 

-se laver au présent

 

Comment tu t'appelles ?

Tu as des frères et soeurs ?

Il / Elle est comment ?

Tu habites loin de l'école ?

Ton anniversaire, c'est quand ?

Tu as un animal domestique ?

Tu es à quelle école ?

Tu te lèves à quelle heure ?

A quelle heure tu pars à l'école?

lire 

vocabulaire FH p40 41 42

Bezittelijk vnw

Voor de 'les' woorden gebruik je ....? + exemple

Voor de 'la'    woorden gebruik je ... ? + exemple

Voor de 'le /l' woorden gebruik je ... ? + exemple

Les verbes ... ir

Slapen

Ruiken

Vertrekken

Voelen

Uitgaan

Bedienen

Weggaan

Présent 

sortir

dormir

partir

servir

sentir

Passé composé ==>... éléments

dormir      ====> Paul .... ..... 8 heures cette nuit.

sortir         ====> Mes soeurs ... ... ce week-end.

sentir         ====> En entrant dans la cuisine, je ... ... la soupe.

servir         ====> Vous ... ... le café sur la terrasse ?

partir          ====> Nous ... ... au mois de juillet en vacances.

Correction des exercices 

26 27 28 

De wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

" se laver" 

Zoek in je woordenlijst de wederkerende werkwoorden p 39 40 41 42 

les verbes pronominaux

wakker worden = se réveiller

opstaan = se lever --- naar bed gaan = se coucher

zich wassen= se laver   ----   douchen= se doucher

haar kammen= se coiffer

tanden poetsen= se brosser les dents

zich aankleden= s'habiller ---    zich uitkleden = se déshabiller

zich amuseren=s'amuser

zich zorgen maken = s'inquiéter

zich haasten = se dépécher

Correction des exercices 

correctiondes exercices  31 32abcde (wederkerende ww) 33 

34d op een blaadje Questions+Réponses ===>inleveren

+ 35 a