Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 3
1.
Lesopening
2.
Leergebiedoverstijgende doelen + arrangementen
3.
Lesdoel (+ minicheck)
4.
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6.
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie + afsluiting
Slide 1 - Diapositive
1. Lesopening
Pak je boek + schrift van Nederlands, blz. 162.
Slide 2 - Diapositive
2. Leergebiedoverstijgende doelen
Zelfstandig leren
- Werkt volgens de gestelde eisen, die aan de opdrachten worden gesteld.
Als er staat leg je antwoord uit, doe je dat.
Slide 3 - Diapositive
Arrangementen
- Verdiept: kijk of je zelfstandig aan de slag kunt of dat je mee wil doen aan de instructie na het benoemen van de lesdoelen en het lezen van de theorie.
Alex
- Basis: doe mee aan de mini-check. Alles goed? Zelfstandig aan de slag. Niet alles goed? Instructie volgen, daarna aan de slag.
???
- Intensief: doe mee aan de mini-check. Instructie volgen, kom aan de groepstafel zitten.
Jara
Slide 4 - Diapositive
3. Lesdoel
Aan het eind van deze les:
- herken je signaalwoorden in alinea's;
- kun je de verbanden tussen zinnen en alinea's zien en benoemen;
Slide 5 - Diapositive
Mini-check
Quiz mee
Slide 6 - Diapositive
Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven
Slide 7 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
integendeel
B
echter
C
tegenover
D
maar
Slide 8 - Quiz
Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan
Slide 9 - Quiz
4. Instructie:
Slide 10 - Diapositive
Signaalwoorden
Verband
Signaalwoorden
opsomming
Na elkaar opnoemen van punten/onderdelen:
ten eerste, ook, bovendien, verder
tegenstelling
Twee dingen opnoemen die tegenover elkaar staan/verschillend zijn:
maar, daarentegen, toch, echter, integendeel
voorbeeld
Een uitspraak wordt gevolgd door minimaal 1 voorbeeld:
bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals,
reden
Waarom iemand iets doe, waarom iets gebeurt:
omdat, want, daarom, immers
Slide 11 - Diapositive
5. Begeleid inoefenen
Wie kan zelfstandig aan de slag (basis)?
Lees en maak les 3.15 , opdr. 3 blz. 162 t/m 163.
Wie heeft nog extra instructie/leeshulp nodig (intensief)?
Jara kom aan de instructietafel zitten.
Dan gaan we samen aan de slag.
Slide 12 - Diapositive
6. Zelfstandig werken
Je leest en maakt zelfstandig, in stilte:
V, B, I: les 3.14, opdr. 1 op blz. 162 t/m 163
Ben je klaar?
1. Kijk je werk zorgvuldig na + verbeter waar nodig.
2. Huiswerk ander vak (af)maken.
3. Leren toets / lezen / woordzoeker.
timer
45:00
Slide 13 - Diapositive
7. Evaluatie
- Zelfstandig leren; werkt volgens de gestelde eisen, die aan de opdrachten worden gesteld.
Evaluatie lesdoelen --> Quiz mee!
Slide 14 - Diapositive
Maar is een signaalwoord voor een ........
Slide 15 - Question ouverte
In de laatste zin van de alinea staat een signaalwoord. Schrijf het signaalwoord op.