Taalverzorging H1 zinsdelen

welkom
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

welkom

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
-uitleg zinsdelen
-oefenen
-zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Diapositive

Doel
Ik kan zinnen in zinsdelen verdelen.
Ik kan zinsdelen benoemen.

Slide 3 - Diapositive

zinsdelen
-onderwerp
-persoonsvorm
-werkwoordelijk gezegde
-lijdend voorwerp
-meewerkend voorwerp
-bijwoordelijke bepaling
                           -> Je geeft delen van een zin een benaming.

Slide 4 - Diapositive

Jurgen
leent
zijn pen
aan Michiel.
onderwerp
persoonsvorm
lijdend 
voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 5 - Question de remorquage

persoonsvorm herkennen (pv)
1)  past zich aan aan het onderwerp
      Ik koop een ijsje.
      Hij koopt een ijsje.
2)  verandert mee met de tijd
      Ik heb een ijsje.
      Gisteren had ik een ijsje.
3)  staat vooraan wanneer je er een vraagzin van maakt
      Jij eet een ijsje.
      Eet jij een ijsje.

Slide 6 - Diapositive

onderwerp vinden (ow)
onderwerp  = wie/wat + pv?
    De hond blaft.  ->  Wie blaft?  ->  de hond

2   Zet de pv in het enkelvoud/meervoud -> ow verandert mee
     De hond blaft.   ->  De honden blaffen.
                         pv                                         pv

       Jan eet vanavond pizza. -> Wie eet pizza?

Slide 7 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde (wg)
werkwoordelijk gezegde =  alle werkwoorden in de zin

Gisteren hebben mijn ouders een andere auto gekocht.

Jan eet vanavond pizza.

Slide 8 - Diapositive

lijdend voorwerp vinden (lv)
lijdend voorwerp  = wie/wat + wg + ow
    De buurman heeft een hond gekocht.  -> 
    Wie/wat heeft de buurman gekocht? ->  een hond

    Jan eet vanavond pizza. -> Wat eet Jan?

Slide 9 - Diapositive

meewerkend voorwerp vinden (mv)
meewerkend voorwerp  = aan wie/wat + wg + ow
    Ik heb mijn oma een kaart gestuurd.  -> 
    Aan wie/wat heb ik een kaart gestuurd? ->  mijn oma

    

Slide 10 - Diapositive

bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: 
Waar? Waarheen? Waarom? Waardoor? Wanneer? Hoe? Van wie?

-Op de Utrechtse kermis bezochten we een waarzegster. (Waar?)
-Het verkeer wordt omgeleid in verband met wegwerkzaamheden. (Waarom?)

Slide 11 - Diapositive

Welke verdeling in zinsdelen is goed?
A
Marc/ heeft om 18:00 /uur voetbaltraining.
B
Marc/ heeft/ om 18:00 uur/ voetbaltraining.
C
Marc /heeft om /18:00/ uur voetbaltraining.
D
Marc heeft /om 18:00 uur /voetbaltraining.

Slide 12 - Quiz

Gisteren heb ik een nieuwe telefoon gekocht.

heb gekocht

A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 13 - Quiz

Gisteren heb ik een nieuwe telefoon gekocht.

een nieuwe telefoon

A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 14 - Quiz

Gisteren heb ik een nieuwe telefoon gekocht.

gisteren

A
persoonsvorm
B
werkwoordelijk gezegde
C
bijwoordelijke bepaling
D
lijdend voorwerp

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Diapositive

Weektaak

-H1 Taalverzorging (zinsdelen): 2, 3, 4

-H3 Taalverzorging (grammatica): 1 t/m 4





Slide 17 - Diapositive