Herhalen.
1 / 21
La durée de la leçon est: 80 minÉléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Wanneer start de geschiedenis?
A
Vanaf het moment dat mensen beginnen met onderzoeken.
B
De geschiedenis heeft geen start.
C
Vanaf het moment dat mensen kunnen schrijven, 3000 vc.
D
Vanaf het moment dat de dinosaurussen er zijn.
Slide 4 - Quiz
Waarom heten de jagers en verzamelaars zo?
Slide 5 - Question ouverte
Zelfvoorzienend betekent dat je van anderen afhangt voor dingen zoals eten en drinken.
A
Waar.
B
Niet waar.
Slide 6 - Quiz
Wat waren de middelen van bestaan van de jagers en verzamelaars?
A
Jagen, Vissen en Verzamelen.
B
Jagen, Vissen en de landbouw.
Slide 7 - Quiz
Wat zijn nomaden?
A
Mensen die op een plek blijven wonen.
B
Mensen die altijd rondtrekken.
C
Een soort vis die de jagers en verzamelaars veel aten.
D
Een kledingstuk.
Slide 8 - Quiz
Zoek op google voorbeelden van nomaden.
Slide 9 - Question ouverte
Wat waren de middelen van bestaan van de jagers en boeren?
A
Jagen, vissen en verzamelen.
B
Jagen, vissen en de landbouw.
Slide 10 - Quiz
Wat is het verschil tussen de veeteelt en de akkerbouw.
Slide 11 - Question ouverte
Wat waren de grootste veranderingen toen de mensen van een jagers en verzamelaars samenleving naar een landbouwsamenleving gingen? Noem er twee.
Slide 12 - Question ouverte
Wat is een hunebed?
A
Een grafkamer.
B
Een soort huis.
C
Een bed.
D
Een tent.
Slide 13 - Quiz
Wat zijn de basisbehoeften?
A
De basis van wat je nodig hebt om goed te kunnen leven.
B
Dingen die redelijk belangrijk zijn maar waar je wel zonder kan.
Slide 14 - Quiz
Wat is een krottenwijk?
A
Een wijk van zelfgebouwde huizen.
B
Een rijke wijk.
C
Een wijk waar mensen met een middeninkomen wonen.
Slide 15 - Quiz
Wat is een scharreleconomie?
A
Geld verdienen met scharrelkippen.
B
Overal en nergens geld verdienen.
C
Geld verdienen door een beunhaas te zijn.
D
Geld verdienen met bijbanen.
Slide 16 - Quiz
Wat is het bruto nationaal product?
A
Hoeveel landen per jaar verkopen.
B
Het laat de verdeling van de welvaart zien in landen.
C
Wat mensen in een land bij elkaar per jaar verdienen.
D
Hoeveel mensen per jaar kunnen kopen.
Slide 17 - Quiz
Wanneer een land rijk is dan is de welzijn in het land automatisch ook goed.
A
Waar.
B
Niet waar.
Slide 18 - Quiz
Hoe rijker een land is, hoe meer mensen er in de diensten werken.
Hoe armer een land is, hoe meer mensen er in de landbouw werken.
Hoe armer een land is, hoe meer mensen er in de landbouw werken.
A
Waar
B
Niet waar
