Oefentoets SE

Vraag 1
Omschrijf wat internationale handel is.
1 / 33
suivant
Slide 1: Question ouverte
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vraag 1
Omschrijf wat internationale handel is.

Slide 1 - Question ouverte

Vraag 2
Noem twee redenen waarom het belangrijk is dat Nl bedrijven veel producten exporteren.

Slide 2 - Question ouverte

Vraag 3
Je koopt: kleding --- peren --- kiwi's ---suiker.
3a. Welke producten zijn geïmporteerd?
3b. Leg uit waarom we deze producten importeren.

Slide 3 - Question ouverte

Vraag 4
Nederland heeft een open economie. Dat wil zeggen dat Nederland ......
A
meer exporteert dan importeert
B
meer importeert dan exporteert
C
veel exporteert en veel importeert

Slide 4 - Quiz

Vraag 5
Als de waarde van de Britse pond daalt ...
a. wordt het voor ons goedkoper/duurder om producten te kopen uit het VK.
b wordt het voor een Engelsman goedkoper/duurder om producten te kopen uit NL te kopen.
A
a. goedkoper b. goedkoper
B
a. goedkoper b. duurder
C
a. duurder b. duurder
D
a. duurder b. goedkoper

Slide 5 - Quiz

Vraag 6
Waarom is het voor onze economie gunstig dat NL lid is van de Europese Unie?

Slide 6 - Question ouverte

Vraag 7
Bij invoer van kleding uit India moet je invoerrechten betalen.
7a. Welk gevolg heeft dit voor de prijs van deze kleding in onze winkels?

Slide 7 - Question ouverte

Vraag 7
Bij invoer van kleding uit India moet je invoerrechten betalen.
7b.Leg uit waarom invoerrechten een protectiemaatregel zijn.

Slide 8 - Question ouverte

Vraag 8
Zijn de volgende beweringen juist of onjuist?
a. Door vrij verkeer van personen kun jij later in een ander EU-land gaan werken.
b. Er is met landen buiten de EU vrijhandel.
A
a. juist b. juist
B
a. onjuist b. onjuist
C
a. juist b. onjuist
D
a. onjuist b. juist

Slide 9 - Quiz

Vraag 9
Noem twee voordelen die jij als consument hebt als je een product wilt kopen in een ander land van de eurozone?

Slide 10 - Question ouverte

Vraag 10
Schrijf drie kenmerken van ontwikkelingslanden op.

Slide 11 - Question ouverte

Vraag 11 Het nationaal inkomen van frankrijk is hoger dan dat van België. Betekent dit dat de inwoners van Frankrijk meer welvaart hebben dan de inwoners van België? Verklaar je antwoord.

Slide 12 - Question ouverte

Vraag 12
Ghana heeft een nationaal inkomen van € 101,5 miljard. Het land heeft 27 iljoen inwoners. Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking in Ghana. Rond het bedrag af op hele euro's (berekening erbij zetten)

Slide 13 - Question ouverte

Vraag 13
Maak een vicieuze circel met de zinnen over een ontwikkelingsland (zie blz 209 boek). Zet de nummers op juiste volgorde.

Slide 14 - Question ouverte

Vraag 14
Rosaflor is een bedrijf dat van de Nl regering subsidie heeft gekregen om in Ethiopië een rozenkwekerij te beginnen. Leg uit waarom dit een vorm van ontwikkelingswerk is.

Slide 15 - Question ouverte

Vraag 15
Unicef is een hulporganisatie die geld besteedt aan het verbeteren van onderwijs in ontwikkelingslanden. Geeft Unicef noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp

Slide 16 - Quiz

Vraag 16
Leg uit hoe jij een cacaoboer helpt als jij een fairtrade chocoladereep koopt in plaats van "gewone" chocola.

Slide 17 - Question ouverte

Rekenvraag 1
Spanje heeft een nationaal inkomen van € 1.500 miljard. Het heeft 48 miljoen inwoners.
Bereken het inkomen per hoofd van de bevolking.

Slide 18 - Question ouverte

Rekenvraag 2
Er leven 7 miljard mensen op de wereld. Van de wereldbevolking heeft 11% geen schoon drinkwater.
Hoeveel mensen zijn dat (geef antwoord in miljoenen mensen)

Slide 19 - Question ouverte

Rekenvraag 3
Van de 3,4 miljoen mensen die elk jaar sterven door slecht water, zijn 1,5 miljoen kinderen. Hoeveel procent is dat van alle sterfgevallen door slecht water.

Slide 20 - Question ouverte

Rekenvraag 4
Bereken hoeveel de fairtrade koffie nu per 500 gram goedkoper is dan DE.

Slide 21 - Question ouverte

Rekenvraag 5
Bereken welk percentage van de export dat naar Rusland gaat.

Slide 22 - Question ouverte

Is hier een krappe of ruime arbeidsmarkt?
A
Ruime arbeidsmarkt
B
Krappe arbeidsmarkt

Slide 23 - Quiz

er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 24 - Quiz

Als de wisselkoers van de euro stijgt:
A
verbetert onze concurrentiepositie
B
verslechtert onze concurrentiepositie

Slide 25 - Quiz

Als de wisselkoers van de euro daalt:
A
verbetert onze concurrentiepositie
B
verslechtert onze concurrentiepositie

Slide 26 - Quiz

Leg uit wat er met de concurrentiepositie van Nederland gebeurt als de wisselkoers van de € stijgt.

Slide 27 - Question ouverte

Als diersoorten uitsterven, is sprake van maatschappelijke
A
maatschappelijke kosten
B
maatschappelijke baten

Slide 28 - Quiz

Geld dat de overheid vraagt van consumenten en producenten om milieuonvriendelijk gedrag af te remmen noem je:
A
milieuheffing
B
maatschappelijke baten
C
biologische productie

Slide 29 - Quiz

Kenmerken voor een ontwikkelingsland zijn
A
Laag inkomen per hoofd van de bevolking
B
Goede scholing
C
Lage bevolkingsgroei
D
Hoge koopkracht

Slide 30 - Quiz

Kenmerken van een ontwikkelingsland zijn onder andere…
A
armoede, slechte gezondheidszorg, warm klimaat
B
economische achterstand op rijke landen en slechte gezondheidszorg
C
armoede, slecht onderwijs en slechte gezondheidszorg
D
veel criminaliteit, hoog geboortecijfer en slechte infrastructuur

Slide 31 - Quiz

De meeste inwoners van een ontwikkelingsland zijn arm.
a. noem 3 andere kenmerken van ontwikkelingslanden.
b. Leg uit wat deze kenmerken met armoede te maken hebben.

Slide 32 - Question ouverte

Een bandenfabriek in Nederland produceert in een jaar 200.000 fietsbanden. De totale loonkosten bedragen € 1 miljoen en de overige productiekosten bedragen € 1,5 miljoen. Concurrerende fabrieken in het buitenland produceren dezelfde fietsband voor € 10 per band.

Is de concurrentiekracht van de Nederlandse bandenfabriek door de hoogte van productiekosten sterk of zwak? Leg je antwoord uit met een berekening.


Slide 33 - Question ouverte