Franse ontkenning

De ontkenning in het Frans
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo b, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

De ontkenning in het Frans

Slide 1 - Diapositive

Waar komt het te staan in de zin?
Het woordje ne komt voor het eerste werkwoord in de zin.
En het woordje pas erna.
Je ne suis pas en forme.

Slide 2 - Diapositive

Elke ontkenning 
Je ne suis plus malade. Ik ben niet meer ziek.
Je n’ai rien mangé. Ik heb niets gegeten. 
Je n'aime pas les médicaments. ik hou niet van medicijnen.
Je ne suis pas encore en forme. Ik ben nog niet in vorm.
Je ne suis jamais en forme. Ik ben nooit in vorm.

Slide 3 - Diapositive

a, e, i, u ,o ,y en de stomme h
bij de klinkers en de stomme h wordt de 'ne' een n'
voorbeeld: Je n'ai rien mangé.

Slide 4 - Diapositive

Uitzonderingen
je hebt 2 uitzonderingen: c'est en il y a.
c'est= Ce n'est pas possible.
il y a= il n'y a pas de pharmacie.

Slide 5 - Diapositive

Wat is de juiste ontkenning?
A
Je ne suis pas en forme.
B
Je ne suis plus en forme.
C
Je ne suis pas encore en forme.
D
Je ne suis Jamais en forme.

Slide 6 - Quiz

Nooit

Niets

Niet meer

Niet/geen
ne...pas
ne...jamais
ne....plus
ne....rien

Slide 7 - Question de remorquage

Welke van de onderstaande ontkenning is NIET correct.
A
Je n'ai pas mangé aujourd'hui
B
Elle n'a fait jamais du sport.
C
Chloé n'est pas contente.
D
Nous ne pas avons regardé la télé.

Slide 8 - Quiz

Wat is niet waar over de ontkenning?
A
bestaat uit ne...pas
B
je zet het om het eerste werkwoord van de zin
C
soms zet je ne en pas achter elkaar
D
met ne ... pas zet je een zin in de ontkenning

Slide 9 - Quiz

wat is NIET de juiste ontkenning?
A
je ne vais pas au lit.
B
je ne reste plus á la maison.
C
mais je ne suis jamais malade.
D
je n'ai plus d'énergie.

Slide 10 - Quiz

Maak ontkennend met ne.... pas :
 Nous cherchons les cadeaux.  
ne
pas
cadeaux
nous
les
cherchons

Slide 11 - Question de remorquage

maak goed ontkennend.
Samuel a trouvé son short de bain. (niet)
A
Samuel a ne troevé jamais son short de bain.
B
Samuel a ne trouvé plus son short de bain.
C
Samuel a ne trouvé pas encore short de bain.
D
Samuel a ne trouvé pas son short de bain.

Slide 12 - Quiz

maak ontkennend:
c'est

A
ce n'est pas
B
c'est ne pas
C
ne c'est pas
D
c'n'est pas

Slide 13 - Quiz

Maak ontkennend:
Il y a encore des problèmes.
(encore = nog)
A
Il n'y a rien de problèmes.
B
Il y n'a plus de problèmes.
C
Il n'y a plus de problèmes.
D
Il n'y a plus encore de problèmes.

Slide 14 - Quiz

Wat is de plaats van de ontkenning?
A
om het 1e werkwoord in de zin
B
voor het 1e werkwoord in de zin
C
om de persoonsvorm
D
achter het 1e werkwoord in de zin

Slide 15 - Quiz