HERHALING WWG/NWG

NWG of WWG?
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

NWG of WWG?

Slide 1 - Diapositive

nwg of wwg?

3. Die blauwe plek lijkt erg groot.
A
nwg
B
wwg

Slide 2 - Quiz

wwg of nwg?

De broeken schijnen goedkoper te worden.
A
wwg
B
nwg

Slide 3 - Quiz

nwg of wwg?

5. Je lijkt wel een vogelverschrikker met dat haar.
A
nwg
B
wwg

Slide 4 - Quiz

nwg of wwg?

2. Ik ga op de fiets naar mijn werk.
A
nwg
B
wwg

Slide 5 - Quiz

nwg of wwg?

1. De bruiloft was gezellig.
A
nwg
B
wwg

Slide 6 - Quiz

wwg OF nwg
Na die nederlaag leken de volleyballers ontroostbaar.
A
wwg
B
nwg

Slide 7 - Quiz

Het antwoord op de vraag bleek lastig.
NWG of WWG?
A
NWG
B
WWG

Slide 8 - Quiz

Haar broer bleek een model te zijn.
NWG of WWG?
A
NWG
B
WWG

Slide 9 - Quiz

Irene zag haar buurvrouw gisteren.
NWG of WWG?
A
NWG
B
WWG

Slide 10 - Quiz

wwg of nwg?

Ik word enthousiast van al die leuke vakantieplannen.
A
wwg
B
nwg

Slide 11 - Quiz

wwg of nwg?

Mijn vader is vorige week 48 jaar geworden.
A
wwg
B
nwg

Slide 12 - Quiz

wwg of nwg
actief (doen) = wwg 
toestand/eigenschap (zijn) = nwg 

Slide 13 - Diapositive

NWG
WWG / NWG:
Het verschil tussen iets 'doen' (wwg) of iets 'zijn' (nwg).

Slide 14 - Diapositive

Het bleek een moeilijke toets.
WWG OF NWG
A
WWG
B
NWG

Slide 15 - Quiz

1. De zon schijnt.
2. Hij schijnt erg aardig te zijn.

wwg of nwg?
A
1 = wwg 2 = nwg
B
1 = wwg 2 = wwg
C
1 = nwg 2 = nwg
D
1 = nwg 2 = wwg

Slide 16 - Quiz

1. Ik ben in de tuin. (let op!)
2. Ik ben blij.

wwg of nwg?
A
1 = wwg 2 = nwg
B
1 = wwg 2 = wwg
C
1 = nwg 2 = nwg
D
1 = nwg 2 = wwg

Slide 17 - Quiz

wwg of nwg?

Tijdens de vakantie zullen we thuis blijven.
A
wwg
B
nwg

Slide 18 - Quiz

NWG of WWG - Hij blijkt ziek te zijn.
A
Blijkt - wwg
B
Blijkt ziek te zijn - nwg
C
Blijkt ziek - nwg
D
Blijkt te zijn - nwg

Slide 19 - Quiz

NWG of WWG? De docent is vandaag aan het spijbelen.
A
Is aan het spijbelen - wwg
B
Is - nwg
C
Is aan het spijbelen - nwg
D
Is spijbelen - nwg

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Lien