Bron D 3V: Samentrekking à+lidwoord, de+lidwoord

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Bonjour la classe!

LESDOEL

LES BUTS

Aan het einde van deze les...

... ken je de voorzetsels à + de in combinatie met het bepaald lidwoord gebruiken en correct toepassen.

Aujourd'hui

• grammaire D

uitleg en opdrachten

• exercices 15 + 16

Voorkennis/ huiswerk check:
Blader nog even terug naar Bron B. Welke twee personen hebben volgens jou de grootste overeenkomsten?
En waarom?

Chapitre 2 - Grammaire D

De voorzetsels à en de komen veel voor in het Frans.

Wanneer deze voorzetsels worden gevolgd door een bepaald lidwoord (le, la, l’ of les) dan volgen er soms samentrekkingen. Hoe dat zit, ga je in deze bron leren. 

De volgende slides geven je zowel uitleg als oefening hierover.

Op donkerblauwe slides krijg je uitleg over de stof, op de oranje slides krijg je oefeningen.Er zijn een paar slides die je over moet schrijven als aantekening. Deze slides zijn gemarkeerd met witte pijl met oranje rand. Succes!

Het voorzetsel de

Het voorzetsel de betekent: van of uit

Bijvoorbeeld:

C’est la voiture de ma mère. (Het is de auto van mijn moeder.)

Je viens de la Hollande. (Ik kom uit Holland.)

Hier hebben we, soms te maken met samentrekkingen. Zie het filmpje (volgende slide).

de + bepaald lidwoord

de = van, uit

le/la/l'/les = de/het

de + le > du                            C'est le fils du directeur.               (masculin / m - ev)

de + la                                      Je suis le prof de la classe.         (féminin / v - ev)

de + l'                                        C'est l'entrée de l'hôtel.         (klinker en "stomme" h)

de + les > des                      Il est le père des enfants.               (pluriel/ meervoud)

Choisis le bon mot.
Voilà le chien (van de) voisins.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
Où est le sac (van de) élève.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
C'est l'idée (van de) élèves.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Choisis le bon mot.
J'ai trouvé le t-shirt (van het) fille.

1. du
2. de la
3. de l'
4. des

Vul het woord in dat ontbreekt:
C'est une spécialité ____ chef

Vul het woord in dat ontbreekt:
Les enfants ____ voisins sont gentils

C'est le stylo (van de) garçon.

Het voorzetsel à 

Het voorzetsel à heeft meerdere betekenissen: in, op, naar, bij.

Als je bijvoorbeeld bij een locatie bent of naar een locatie toegaat, gebruik je dit voorzetsel.

—> Je vais à la boulangerie. (Ik ga naar de bakker.)

—> Je suis à l’école. (Ik ben op school.)

Na het voorzetsel à kan een bepaald lidwoord komen:

—> Je vais à la maison de Didier. (Ik ga naar het huis van Didier.)

—> Nous allons au cinéma. (Wij gaan naar de bioscoop.)

…. au cinéma? Waar komt dat “ au “  vandaan?

à + bepaald lidwoord

à = in, naar, op, bij

le/la/l'/les = de/het

à + le > au                              Je vais au restaurant.               (masculin / m - ev)

à + la                                        Je suis à la boulangerie.         (féminin / v - ev)

à + l'                                          Tu vas à l'hôtel.                           (ev - klinker/stomme h)

à + les > aux                          On va aux matchs.                    (pluriel/ meervoud)

Vertel waar je naartoe gaat:

Je vais ...

à + le --> au

cinéma / stade / concert / 

club de foot / supermarché / match / collège / restaurant / etc

à + la

à la mer (zee) / plage (strand) / boulangerie / pizzéria / salle de sport / etc

à l'

à l'hôtel / école / 

étranger (buitenland) / entrainement (training) / etc

naar school

1. à l'école
2. au école
3. à la école
4. aux école

Vertel waar je naartoe gaat:

Je vais ...

à + les --> aux

États-Unis / toilettes / Antilles/ Pays-Bas / etc

Choisis le bon mot.
Elle va (naar de) pâtisserie (f.).

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Choisis le bon mot.
On va (naar de) cinéma?

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Choisis le bon mot.
Je suis (in de) Galéries Lafayette.

1. au
2. à la
3. à l'
4. aux

Vul het woord in dat ontbreekt:
Je vais ____ boulangerie (f.)

Vul het woord in dat ontbreekt:
Je vais ____ hôtel (m.)

Stappenplan:

Vul het woord in dat ontbreekt:
Je donne un cadeau ____ professeur

de directeur van de school

1. le directeur des école
2. le directeur de l'école
3. de directeur du école
4. le directeur au école

de deur van het museum

1. la porte de la musée
2. la porte de l'musée
3. la porte du musée
4. la porte des musée

C'est le film ... acteur Omar Sy.

1. du
2. de l'
3. à l'
4. au

On va manger ... restaurant(m.).

1. au
2. du
3. à la
4. de la

Je vais ... entraînement.

1. à la
2. au
3. à l'
4. aux

C'est le ballon ..... enfants .

1. au
2. aux
3. du
4. des

Je vais (naar het) maison.

Je suis (in de) Antilles.

J'ai vu le directeur (van het) entreprise.

Au Travail...

Check nogmaals dat je de donkerblauwe slides met de pijl hebt overgeschreven in je schrift.

Je kunt nu aan de slag met Ch.2 - ex. 15 + 16 + 17

LESDOEL

LESDOELEN

Aan het einde van deze les…

... ken je de lidwoorden à + de in combinatie met het bepaald lidwoord gebruiken en correct toepassen.

Behaald?

Heb ik de lesdoelen behaald?

Ja

Nee

deels...

les devoirs ✍️

Faire: Ch.2 - exercices 15 (a t/m d) et 16 (a t/m f)

Apprendre: vocabulaire A + B + Phrases Clés C+ grammaire D

Attention: volgende les= laatste les voor toetsweek!