Engels Vooraf, Thema 2 wonen, hoofdstuk 1

Wonen 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Wonen 

Slide 1 - Diapositive

Wat is dit volgens jou?

Slide 2 - Question ouverte

Welke Engelse woorden ken jij,
die bij 'wonen' horen?

Slide 3 - Carte mentale

0

Slide 4 - Vidéo

Slide 5 - Diapositive

Welke zin past het beste bij de foto?
A
Here is the big hall
B
Here is the living room
C
Here is the big kitchen

Slide 6 - Quiz

Welke zin past het beste bij de foto
A
It is the living room
B
It is the kitchen
C
It is the toilet

Slide 7 - Quiz

Wat zie je op de foto?
Hoe zeg je zolder in het Egels?
A
Bathroom
B
Attic
C
Hall
D
Upstairs

Slide 8 - Quiz

Welk woord past het best bij de foto?
A
Hall
B
Shower
C
Kitchen
D
Bedroom

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf je woonkamer in het Engels?

Slide 10 - Question ouverte

Hoe schrijf je keuken in het Engels?

Slide 11 - Question ouverte

Hoe schrijf je slaapkamer in het Engels?

Slide 12 - Question ouverte

Hoe schrijf je huis in het Engels?

Slide 13 - Question ouverte

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Deze keuken
A
This kitchen
B
That kitchen

Slide 16 - Quiz

Dat huis
A
This house
B
That house

Slide 17 - Quiz

Die slaapkamer
A
This bedroom
B
That bedroom

Slide 18 - Quiz

Deze huiskamer
A
This living room
B
That living room

Slide 19 - Quiz

This is the bathroom
This is the kitchen
This is the bedroom
This is the living room

Slide 20 - Question de remorquage

Slide 21 - Diapositive

Welke zin past het best bij de foto?
A
The book isn't on the table
B
The book is on the table
C
The book is on the couch
D
The book is on the chair

Slide 22 - Quiz

Welke zin past het best bij de foto?
A
This is the couch
B
This is the fridge
C
This is the dishwasher
D
This is the washing machine

Slide 23 - Quiz

Welk woord past het best bij de foto?
A
mum
B
yourself
C
me
D
look

Slide 24 - Quiz

Welke woord past het best bij de foto?
A
Table
B
Couch
C
Jacket
D
Chair

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive

Hoe schrijf je bad in het Engels?

Slide 27 - Question ouverte

Hoe schrijf je kast in het Engels?

Slide 28 - Question ouverte

Hoe schrijf je wc in het Engels?

Slide 29 - Question ouverte

Hoe schrijf je wasmachine in het Engels?

Slide 30 - Question ouverte

Work top
Closet
Chair 
Hatstand

Slide 31 - Question de remorquage

Red
Green
Yellow
Orange
Blue

Slide 32 - Question de remorquage