Modal Verbs 1 + 2

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Can & Be able to
Modal verb of ability
1. Als je wilt zeggen dat iemand iets kan kun je can of be able to gebruiken.
2. Als je praat over vaardigheden dan gebruik je can, cannot en can't
3. Als je wilt zeggen dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.

Zinnen met be able to zijn formeler dan can
4. als je wilt zeggen dat iemand iets kon gebruik je was / were able to + hele werkwoord.

Slide 3 - Diapositive

I ___ swim very well.
A
can
B
am able to
C
be able to

Slide 4 - Quiz

She ___ do the impossible.
A
is able to
B
am able to
C
are able to
D
be able to

Slide 5 - Quiz

I ___ come to your party tonight.
A
can
B
am able to
C
is able to
D
are able to

Slide 6 - Quiz

He ___ do that yesterday.
A
was not able to
B
were not able to
C
could not able to

Slide 7 - Quiz

Must, have to, should, ought to
Modal verbs of obligation
1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af.
2. must (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) moet. Krachtiger dan should.

3. has to / have to + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. Iets moet van iemand anders
4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.

5. ought to + hele werkwoord om advies te geven, als iets moet, als iets gedaan zou moeten. 

Slide 8 - Diapositive

I think you ___ study a lot for tests.
A
should
B
have to

Slide 9 - Quiz

You ___ do your homework or you'll get a punishment.
A
must
B
have to
C
should

Slide 10 - Quiz

There are plenty tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
must not
B
should not
C
don't have to

Slide 11 - Quiz

It's a hospital. You ... smoke.
A
must not
B
don't have to
C
should not

Slide 12 - Quiz

May, might, be allowed to
Modal verbs of Permission
1. may / might + hele werkwoord om toestemming te vragen of zeggen dat iets niet is toegestaan. 'may' is mogen en 'might' is zou mogen.

2. be allowed to + hele werkwoord om te zeggen dat iets (niet) is toegestaan volgens de regels.

Slide 13 - Diapositive

... I ask you a question sir?
A
may
B
might
C
am I allowed to

Slide 14 - Quiz

.... you smoke in the school?
A
may
B
might
C
are you allowed to

Slide 15 - Quiz

you ... (not) drive faster than 30km/h.
A
may not
B
might not
C
are not allowed to

Slide 16 - Quiz

Exercise
Maak de opdrachten in de handout. Einde van de les kijken we de opdrachten na. 

Gebruik de informatie op de handout voor de opdrachten.

Slide 17 - Diapositive

Jobs you know

Slide 18 - Carte mentale

Please tell me:
the responsibilities of a teacher

Use the following modal verbs:

  • Have to
  • Don’t have to
  • Needn’t
  • Mustn’t

Slide 19 - Diapositive

the responsibilities of a teacher

Slide 20 - Question ouverte

Your turn
Write down sentences like these on a piece of paper. Use:
  • Have to
  • Don’t have to
  • Needn’t
  • Mustn’t

Slide 21 - Diapositive

Guessing game
Hand in your papers.

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien