Oefenen voor SE1 Staatsinrichting van Nederland (Quiz)

Staatsinrichting 
van Nederland
Oefenen voor SE 1

H1. Een nieuwe grondwet
(58 dia's)
1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Staatsinrichting 
van Nederland
Oefenen voor SE 1

H1. Een nieuwe grondwet
(58 dia's)

Slide 1 - Diapositive

Noem twee gevolgen voor de Nederlandse koning van het Revolutiejaar. Nooem alleen de begrippen.

Slide 2 - Question ouverte

Bij welke politieke stroming hoort deze persoon?
A
Liberalen
B
Rooms-Katholieken
C
Protestanten
D
Socialisten/Sociaal-Democraten

Slide 3 - Quiz

Wie is dit?
A
Abraham Kuyper
B
Pieter Jelles Troelstra
C
Ferdinand Domela Nieuwenhuis
D
Herman Schaepman

Slide 4 - Quiz

Bij welke partij hoort deze persoon?
A
Vrijheidsbond
B
Anti-Revolutionaire Partij (ARP)
C
Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP)
D
Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP)

Slide 5 - Quiz

8 uur werken
8 uur slapen
8 uur vrije tijd

Welke partij wil dit bereiken voor de arbeiders?
A
SDAP
B
Vrijheidsbond
C
RKSP
D
ARP

Slide 6 - Quiz

Welke partij wilde algemeen kiesrecht voor mannen?
A
ARP
B
SDB
C
SDAP
D
liberale Unie

Slide 7 - Quiz

Welke politieke leider kwam op voor de 'gewone mens' of 'kleine luyden'?
A
Schaepman
B
Thorbecke
C
Troelstra
D
Kuyper

Slide 8 - Quiz

Welke socialistische partij wilde een parlementaire democratie?
A
SDB
B
SDAP

Slide 9 - Quiz

Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.

Slide 10 - Quiz

Jorge Zorreguieta zal noch bij de verloving noch bij het huwelijk van zijn dochter Máxima met kroonprins Willem-Alexander aanwezig zijn. Het koninklijk huis en de Argentijnse schoonfamilie hebben zich er door minister-president Kok van laten overtuigen dat het in het belang van het huwelijk is dat de schoonvader er niet bij is. Vanavond verloven kroonprins Willem-Alexander en zijn vriendin Máxima Zorreguieta zich op paleis Noordeinde. Daar zullen zij zich presenteren aan het Nederlandse volk.

Welk begrip past het best bij deze bron?
A
constitutionele monarchie
B
onschendbaarheid
C
ministeriële verantwoordelijkheid
D
democratie

Slide 11 - Quiz

In 1960 was er een groot tekort aan woningen. Daarom vond de Tweede Kamer dat er extra woningen moesten worden gebouwd. Het kabinet weigerde dit, omdat er niet genoeg bouwvakkers waren. Daarop moest het kabinet aftreden.
Welke uitspraak bij de tekst is juist?

Bij een ruzie tussen het kabinet en de Tweede Kamer:
A
bepaalt de koning(in) wie gelijk heeft.
B
is de Tweede Kamer de baas.
C
worden de leden van de Tweede Kamer ontslagen.

Slide 12 - Quiz

Socialisten vinden ... het allerbelangrijkste:
A
gelijkheid
B
vrijheid
C
veiligheid
D
vrije tijd

Slide 13 - Quiz

Liberalen vinden ... het aller belangrijkste
A
vrijheid
B
gelijkheid
C
geld
D
geloof

Slide 14 - Quiz

Waarom zaten er lang geen socialisten in de Nederlandse regering?
A
De socialisten waren net opgericht en moesten nog bekend worden.
B
Mensen dachten dat de socialisten gevaarlijk waren
C
De koning wilde niet dat er socialisten macht zouden krijgen.
D
Er was censuskiesrecht, daardoor mochten alleen de 'rijken' stemmen.

Slide 15 - Quiz

Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
A
45
B
55
C
65
D
75

Slide 16 - Quiz

Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150

Slide 17 - Quiz

Vrijheid van meningsuiting is een klassiek grondrecht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quiz

Het recht op werk is een sociaal grondrecht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quiz

Vrijheid van onderwijs is een sociaal grondrecht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

Koning Willem I was onschendbaar.
Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Bij welke zuil hoort hetgeen je in deze foto ziet?
A
Socialisten
B
Protestanten
C
Rooms-Katholieken
D
Liberalen

Slide 22 - Quiz

Ministeriële verantwoordelijkheid betekent dat
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president

Slide 23 - Quiz

Nieuw in de Grondwet van 1848 was:
A
Censuskiesrecht
B
Algemeen kiesrecht
C
De regering is de hoogste macht
D
Recht op onderwijs

Slide 24 - Quiz

Een minister wordt door een kamerlid gedwongen tot een debat. Van welk recht maakt het kamerlid dan gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Recht van initiatief
D
Recht van budget

Slide 25 - Quiz

Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?
A
Recht van interpellatie
B
Recht van amendement
C
Recht van initiatief
D
Recht van budget

Slide 26 - Quiz

Een politicus schrijft aan zijn vrouw (12 april 1848):
Mijn lieve vrouw! Ik heb gisteravond het nieuwe ontwerp voor een wijziging van de grondwet opgesteld. Het ontwerp wordt nu gedrukt en morgen moet ik dat misschien nog aanpassen. Daarna zal ik het ontwerp aan de koning geven.
In de bron wordt gesproken over een wijziging van de grondwet.

Noem één wijziging die in de Grondwet van 1848 is opgenomen.

Slide 27 - Question ouverte

Welke uitspraak over de nieuwe Grondwet van 1848 is juist?
De voorzitter van de commissie die de nieuwe Grondwet van 1848 heeft geschreven, was een
A
Feminist
B
Katholiek
C
Liberaal
D
Socialist

Slide 28 - Quiz

In de bron vindt een discussie plaats tussen de koning en een minister.
Wie heeft er op basis van de Grondwet van 1848 gelijk: de koning of de minister? Geef ook één argument voor je keuze.

Slide 29 - Question ouverte


Stel, je doet onderzoek naar socialistische bijeenkomsten rond 1900 en je vindt deze bron. Je twijfelt of de bron betrouwbaar is of niet.  Geef één argument waaruit blijkt, dat dit een betrouwbare bron kan zijn voor jouw onderzoek. Geef ook één argument waaruit blijkt, dat dit een onbetrouwbare bron kan zijn voor jouw onderzoek.
Doe het zo:
betrouwbaar, want … (geef argument)
onbetrouwbaar, want … (geef argument)

Slide 30 - Question ouverte

Hieronder staan twee politieke wensen van de katholieken rond 1900:






De                         ,                           ,                            en                             waren het soms met de katholieken eens over hun politieke wensen en soms ook niet.

→ Geef per politieke wens van de katholieken aan bij welke groep die wens óók past. Let op! Een groep mag maar één keer worden gebruikt. Er blijven twee groepen over.
Sleep de juiste groep naar de stelling.

1 De overheid moet zorgen voor betere arbeidsomstandigheden.
2 Er moet financiële gelijkstelling komen van het bijzonder onderwijs en het openbaar onderwijs.
feministen
Liberalen
protestanten
Socialisten

Slide 31 - Question de remorquage

Kandidaat 1 is gekozen in Amsterdam. Hij wordt
volksvertegenwoordiger in de Tweede Kamer.
→ Volgens welk kiesstelsel is de kandidaat gekozen?

Slide 32 - Question ouverte

Een minister wordt door een kamerlid gedwongen tot een debat. Van welk recht maakt het kamerlid dan gebruik?

Slide 33 - Question ouverte

Een kamerlid komt met een wetsvoorstel. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?

Slide 34 - Question ouverte

Een kamerlid komt met een aanpassing op een wetsvoorstel van een minister. Van welk recht maakt dit kamerlid dan gebruik?

Slide 35 - Question ouverte

Wie is dit?
A
Aletta Jacobs
B
Koningin Wilhelmina
C
Wilhelmina Drucker
D
Emmeline Pankhurst

Slide 36 - Quiz

Bij welke organisatie was zij betrokken?
A
VVD
B
VVvK
C
VVV
D
RKVV

Slide 37 - Quiz

Wat wilde deze mevrouw, en haar organisatie, bereiken?

Slide 38 - Question ouverte

Noem één persoon met wie zij nauw samenwerkten om haar doelen te bereiken.

Slide 39 - Question ouverte

Wat wordt bedoeld met Klassieke Grondrechten?
A
Rechten die al vanaf de tijd van de Romeinen in de wet staan
B
Vrijheidsrechten die in de grondwet sinds 1848 zijn vastgelegd
C
Alle rechten die in de grondwet van 1848 stonden
D
Het recht op huisvesting , onderwijs en medische zorg

Slide 40 - Quiz

De koning zegt op tv iets over het vluchtelingenbeleid van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning iis niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning
D
De koning is onschendbaar en de minister verantwoordelijk

Slide 41 - Quiz

Censuskiesrecht betekent dat...
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen

Slide 42 - Quiz

Wat hoort bij socialisme?
A
Gelijkheid, algemeen kiesrecht, verdeling rijkdom
B
Gelijkheid, geloof, ieder voor zich, algemeen kiesrecht
C
Arbeiders, geloof, armoede, sociale kwestie
D
Arbeiders, vereniging, schoolstrijd, overheid

Slide 43 - Quiz

Noem de 4 groepen tijdens de Verzuiling

Slide 44 - Question ouverte

Waarover ging de Schoolstrijd?
A
ruzie tussen openbare scholen en bijzondere scholen
B
openbare scholen willen geld van de overheid
C
bijzondere scholen willen dezelfde schoolboeken als openbare scholen
D
katholieke en protestantse scholen willen, net zoals openbare scholen, geld van de overheid

Slide 45 - Quiz

Wanneer werd de Schoolstrijd opgelost?
A
1917
B
1925
C
1914
D
1919

Slide 46 - Quiz

Doel van de Eerste Feministische Golf was:
A
vrouwen mogen werken
B
vrouwen mogen trouwen met elkaar
C
kiesrecht voor vrouwen
D
vrouwen mogen geboortebeperking gebruiken

Slide 47 - Quiz

Wanneer kregen vrouwen actief kiesrecht?
A
1917
B
1919
C
1950
D
nooit

Slide 48 - Quiz

Drie grote veranderingen door de Pacificatie van 1917:
A
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
B
1. kiesrecht mannen, 2. nieuwe koning, en 3. nieuw kiesstelsel
C
1. kiesrecht mannen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw kiesstelsel
D
1. kiesrecht mannen en vrouwen, 2. einde schoolstrijd, en 3. nieuw parlement

Slide 49 - Quiz

Hoeveel leden heeft het Nederlandse parlement?
A
75
B
100
C
150
D
225

Slide 50 - Quiz