bezittelijk voornaamwoord + modale werkwoorden

• Duits
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 2

Deutsch

Was machen wir heute?

• das Ziel
• Erklärung modal Verben
• Quiz 
• Lied (Aufgabe 22)
• An die Arbeit
• Ende 

das Ziel

• je kunt de werkwoorden können, dürfen, müssen, wissen, sollen, wollen en mögen  in de tegenwoordige tijd gebruiken.  

(fe) E-ST-T-EN-T-EN regel

                         (FE)

ich mach - E

du mach - ST

er/ sie/ es macht - T

wir mach – EN

ihr mach – T

Sie/ sie mach - EN

(fe)-E-ST-T-EN-T-EN regel

stap 1: Eerst de stam van het werkwoord bepalen (-en)

wohnen --> -en = wohn

stap 2: kijk naar het persoonlijk voornaamwoord in de zin:

ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie

stap 3: bepaal welke letters er nog achter de stam van het werkwoord moeten. 

ich- e   du- st   er/sie/es-t   wir- en   ihr-t   sie/Sie- en

Modale werkwoorden

Modale werkwoorden

• Onregelmatige werkwoorden. Bij ich,du,er,sie,es wijkt het werkwoord af.
• Ze geven aan met welk gevoel iets gebeurt.
• Je hebt altijd nog een werkwoord nodig om een zin te kunnen maken. 

Voorbeeld: ik moet mijn huiswerk maken. 

Moet = het modale werkwoord - geeft het gevoel aan.

maken = is het werkwoord dat je nodig hebt om er een zin van te maken. 

Quiz!

modale werkwoorden
Ihr ...... (können) es nicht sehen

1. kann
2. kannst
3. können
4. könnt

modale werkwoorden
Sander ...... (können) dir helfen.

1. kann
2. könnt
3. können
4. kannst

Modale werkwoorden
Wir ..... (dürfen) heute früher nach Hause gehen.

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. darfen

Modale werkwoorden
Ich ..... (dürfen) es euch nicht sagen

1. dürfen
2. darf
3. dürft
4. dürf

Modale werkwoorden
Maxine ..... (müssen) noch viel lernen.

1. muss
2. müss
3. müssen
4. musst

Modale werkwoorden
Ich komme nicht mit. Ich ..... (müssen) noch packen.

1. muss
2. müss
3. müssen
4. musst

Modale werkwoorden
..... (wissen) Sie, wo H&M ist?

1. weiß
2. weißen
3. wissen
4. weißt

Modale werkwoorden
Du ..... (wissen) es bestimmt!

1. weiß
2. weißen
3. wissen
4. weißt

An die Arbeit!

- Aufgabe: 18, 20, 21, 23, und 24 machen.

- lernen: Lernliste

Modale werkwoorden

• Onregelmatige werkwoorden. Bij ich,du,er,sie,es wijkt het werkwoord af.
• Ze geven aan met welk gevoel iets gebeurt.
• Je hebt altijd nog een werkwoord nodig om een zin te kunnen maken. 

Voorbeeld: ik moet mijn huiswerk maken. 

Moet = het modale werkwoord - geeft het gevoel aan.

maken = is het werkwoord dat je nodig hebt om er een zin van te maken.