Examentraining - 4M - 2023/2024

1 / 47
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 4

Cette leçon contient 47 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Let op
- Examen is ongeveer 42 vragen, je hebt 2 uur (=120 minuten)
Dat is ongeveer 3 minuten per vraag. 
- Je mag (of misschien wel MOET) markeren in jouw examen.
- Je mag het examen in jouw eigen volgorde maken
- Lees nauwkeurig (=niet te snel)
- Gebruik een woordenboek
- Controleer voordat je inlevert dat je ALLES hebt ingevuld!

Slide 2 - Diapositive

Welk niveau hoor je te hebben?
Je bent ooit begonnen op A1 niveau, op je eindexamen wordt er van je verwacht dat je op B2 niveau zit.

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Opbouw van een examen
Look at your example exam!

  • Een examen begint vaak met makkelijke teksten
  • Het middenstuk bevat moeilijkere teksten
  • Het examen eindigt weer met wat makkelijkere teksten 

Slide 6 - Diapositive

Soorten vragen
  • Multiple choice vragen
  • Juist/onjuist vragen
  • Open vragen
  • Citeer vragen
  • Sorteervragen
  • Welk tussenkopje/welke persoon hoort ergens bij

Slide 7 - Diapositive

Weet je nog welke strategie?
- Oriënteren
= titel, plaatje, bron 
- Tekst vluchtig doorlezen
= soort tekst, structuur tekst, belangrijke informatie
- Lees de vragen
= markeer jouw antwoord in de tekst!
- Let op signaalwoorden!

Slide 8 - Diapositive

Extra let op
LEES ALSJEBLIEFT DE VRAAG GOED! 
- Open vragen in het Nederlands antwoorden. (KORT!)
- Citeren = neem over uit de tekst 
Er staat altijd bij wat: woord, deel van de zin, hele zin, eerste twee/laatste twee woorden.
- Lees je antwoord terug: heb je echt antwoord gegeven op de vraag?

Slide 9 - Diapositive

Eindexamen Engels vmbo
Dinsdag 14 mei
  • 13:30-15:30

Duurt dus 2 uur!

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Tijdens het examen
  • Houd de tijd in de gaten.
  • Kijk naar de titel, inleiding, naam van de schrijver etc.
  • Lees eerst de vragen, zoek dan gericht naar het antwoord
  • antwoorden op vragen vindt je vaak aan de start of aan het eind van een alinea.
  • Probeer lastige woorden te begrijpen via de context, je hoeft niet alle woorden te begrijpen om de tekst te begrijpen

Slide 12 - Diapositive

Tijdens het examen per tekst

  • Lees eerst de vragen lees dan alinea voor alinea. 
  • De vraag geeft soms al waar je het antwoord kan vinden.
  • Open vragen kort en bondig beantwoorden
  • schrijf duidelijk en leesbaar
  • meerkeuzevragen: lees eerst alleen de vraag, zoek het antwoord in de tekst Wat is jouw eigen antwoord? 
  • Kies het antwoord wat het meest op jouw antwoord lijkt.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Soort vragen
  • meerkeuzevragen
  • open vragen
  • gatenteksten 


  • juist/onjuist vragen
  • zoek/citeer vragen

Slide 15 - Diapositive

Woordenboek
  • zorg dat je vragen begrijpt!
  • Heb je de betekenis van het woord nodig om de tekst te kunnen begrijpen? 
  • Kun je de betekenis raden (positief/ negatief)
  • Lijkt het op een ander woord?
  • Zoek het basiswoord op in het woordenboek (slow ipv slowly, extend ipv extended)
  • Let op: Er staan vaak meerdere betekenissen. 
  • Oefen met het woordenboek dat je op je examen gaat gebruiken.

Slide 16 - Diapositive

!
Zorg dat je de vragen goed begrijpt!

Gebruik je woordenboek wanneer je door een bepaald woord een vraag niet bergijpt!

Slide 17 - Diapositive

Wat betekenen de volgende vragen? 

Slide 18 - Diapositive

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 19 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 20 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 21 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 22 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 23 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 24 - Quiz

Slide 25 - Diapositive

 Open vragen

  • Lees de vraag en dan de bijbehorende alinea.
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea.
  • Let op signaalwoorden, but, however, although, then, and etc.
  • Onderstreep het gedeelte waarin het antwoord staat..
  • Als er niets staat moet je de vraag altijd in het Nederlands beantwoorden

Slide 26 - Diapositive

Meerkeuze vragen

  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. ( vaak de hoofdgedachte). 
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, although, and etc. 
  • Wat is je eigen antwoord? 
  • Kies het antwoord dat het dichtste bij je eigen antwoord ligt. 
  • Onderstreep het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord. 
  • Komt  het onderstreepte tekstgedeelte overeen met je antwoord? 
  • Als je het antwoord niet weet. Streep foute antwoorden weg.

Slide 27 - Diapositive

vraag: Which of the following is true according to paragraph 1?

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

vraag: Which of the following is true according to paragraph 1?
A
Local authorities are unable to employ enough professional dog carers.
B
Professional dog walkers will no longer be admitted on the heath.
C
The times that dogs are allowed on the heath cause frustration.
D
Visitors are concerned about the large numbers of dogs on the heath.

Slide 30 - Quiz

Gatenteksten

  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. 
  • Bekijk het stukje voor en na de gaten goed. (Is het bijvoorbeeld een opsomming, tegenstelling, gevolg?)
  • Wat is je eigen antwoord?
  • Kies het antwoord wat het dichtste bij je eigen antwoord ligt.
  • Zoek de woorden in de antwoordmogelijkheden op, indien nodig.
  • Lees het stuk opnieuw. Klopt je antwoord in de tekst.

Slide 31 - Diapositive

vraag: The benefits of rock drumming are ____. First, there is the simple therapeutic joy of hitting

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

vraag: The benefits of rock drumming are ____. First, there is the simple therapeutic joy of hitting
A
limited
B
many
C
overrated
D
unknown

Slide 34 - Quiz

waar/ niet waar vragen
  • Let op de eerste en laatste zin van de alinea. (Dit is vaak de hoofdgedachte).
  • Let op signaalwoorden, zoals but, however, although, and etc.
  • Onderstreep in de tekst het gedeelte dat overeenkomt met jouw gekozen antwoord.
  • Controleer of het onderstreepte tekstgedeelte overeenkomt met alle elementen in het antwoord.

Slide 35 - Diapositive

Het drinken van thee ’s middags is een nieuwe trend onder de Britse bevolking.
Alles wat in Londen te maken heeft met thee, vind je vooral op de zuidoever van de Theems..
Volgens het museum is de smaak van koffie en thee goed, maar het kan misschien nog beter.
Het museum richt zich voornamelijk op de sociale kant van koffie- en theedrinken door de eeuwen heen.
vraag 16 - geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of onjuist is volgens de tekst.
1.

2.

3.

4.

Slide 36 - Question de remorquage

Slide 37 - Diapositive

Het drinken van thee ’s middags is een nieuwe trend onder de Britse bevolking.
Alles wat in Londen te maken heeft met thee, vind je vooral op de zuidoever van de Theems..
Volgens het museum is de smaak van koffie en thee goed, maar het kan misschien nog beter.
Het museum richt zich voornamelijk op de sociale kant van koffie- en theedrinken door de eeuwen heen.
vraag 16 - geef van elk van de volgende beweringen aan of deze juist of onjuist is volgens de tekst.
1
3
2
4
wel
wel
niet
niet
wel
wel
niet
niet

Slide 38 - Question de remorquage

Zoek/citeer vragen

  •  Lees de zoekopdracht/vraag goed door
  • over welke alinea(s) gaat het?
  •  Lees de 'kopjes' en beslis dan of het noodzakelijk is dat stuk te lezen.
  • Beantwoord de vraag
  • Controleer of je juist geformuleerd hebt en de vraag echt beantwoord hebt.

Slide 39 - Diapositive

vraag: In alinea 6 wordt het vervolg van een gebeurtenis uit een eerdere alinea beschreven.
In welke alinea wordt die gebeurtenis voor het eerst genoemd?

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

vraag: In alinea 6 wordt het vervolg van een gebeurtenis uit een eerdere alinea beschreven.
In welke alinea wordt die gebeurtenis voor het eerst genoemd?

Slide 42 - Question ouverte

Slide 43 - Diapositive

Adviezen
  • Brede belangstelling helpt - lees de krant, volg het nieuws.
  • Lees Engelse boeken, artikelen.
  • Brede woordenschat maakt teksten lezen gemakkelijker. Oefen met basis woordenlijst quizlet: https://quizlet.com/_batyos?x=1jqt&i=29aqzz ) 
  • bestudeer de signaalwoorden goed
  • Oefen met examenteksten - ExamenKracht

Slide 44 - Diapositive

Op wat voor manier is het CE Engels meestal ingedeeld?
A
Makkelijke teksten, moeilijke teksten, makkelijke teksten
B
Moeilijke teksten, makkelijke teksten
C
Moeilijke teksten, makkelijke teksten, moeilijke teksten
D
Makkelijke teksten, moeilijke teksten

Slide 45 - Quiz

Slide 46 - Lien

GOOD LUCK!

Slide 47 - Diapositive