2.2 Heb je geld genoeg?

H2: Omgaan met geld

1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

H2: Omgaan met geld

Slide 1 - Diapositive

H 2.2: heb je geld genoeg?


Programma:
  • Terugblik par. 2.1
  • Lesdoelen par. 2.2
  • Uitleg en instructie
  • Aan de slag 
  • Reflectie + filmpje

Slide 2 - Diapositive

Wanneer is er sprake van 'rente op rente'?
A
variabele rente
B
vaste rente
C
enkelvoudige rente
D
samengestelde rente

Slide 3 - Quiz

Wat is beleggen?
A
investeren in een doel om geld te verdienen
B
met je geld obligaties kopen
C
met je geld aandelen kopen
D
Alle antwoorden (A/B/C) zijn goed

Slide 4 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
Enkelvoudige rente
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 5 - Quiz

De winst bij beleggen noem je ...
A
Bedrijfswinst
B
Rendement
C
Dividend
D
Heffing

Slide 6 - Quiz

Welke spaarmotieven zijn er dus?
A
Sparen voor een doel
B
Sparen voor je pensioen
C
Sparen voor rente
D
Sparen uit voorzorg

Slide 7 - Quiz

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen uit voorzorg en voor een doel

Slide 8 - Quiz

Startbedrag: €250,-


€255,-
€262,50
261,25
2% rente
5% rente
4,5% rente

Slide 9 - Question de remorquage

Wat is een vorm van beleggen?
A
Sparen op een spaarrekening
B
Kopen van aandelen
C
Kopen van exclusieve sneakers
D
Bitcoins

Slide 10 - Quiz

Startbedrag: €250,-


Relatief weinig risico
Relatief gemiddeld risico
Relatief veel risico
Sparen
Beleggen in obligaties
Beleggen in aandelen

Slide 11 - Question de remorquage

Doelmotief
Vermogensmotief
Zekerheidsmotief

Slide 12 - Question de remorquage

Bij beleggen in aandelen hoop je op...
A
Dividend
B
Obligaties
C
Rente
D
Koerswinst

Slide 13 - Quiz

H 2.2: Leerdoelen
  • Je kunt leenmotieven noemen.
  • Je kunt de kosten van een lening berekenen.
  • Je kunt uitleggen dat er beperkingen en voorwaarden zijn bij lenen.
  • Je kunt verschillende vormen van consumptief krediet benoemen en de kosten berekenen.
  • Je kunt verschillende hypotheekvormen noemen.

Slide 14 - Diapositive

Uitleg en instructie...

Slide 15 - Diapositive

Leenmotieven

Slide 16 - Diapositive

BKR: Bureau Kredietregistratie
Bij het aanvragen van een lening zijn banken en kredietverstrekkers verplicht om een inkomens- en lastentoets te doen. 

Leningen zonder onderpand worden geregistreerd bij het BKR in Tiel. Ook je telefoonabonnement als je je toestel niet hebt gekocht!

Slide 17 - Diapositive

Hoeveel kun je lenen?
Dat hangt af van:
  • Verdiencapaciteit -> je inkomen
  • Andere leningen (BKR)
  • Hoogte van de rente

Slide 18 - Diapositive

Soorten consumptief krediet
  • Persoonlijke lening
  • Doorlopend krediet
  • Rekening-courant krediet
  • Koop op afbetaling
  • Huurkoop

Slide 19 - Diapositive

Consumptief krediet
Voorbeelden van consumptief krediet:
  1. persoonlijke lening of persoonlijk krediet 🡪 lening van de bank die je in vaste termijnen terugbetaalt
  2. doorlopend krediet 🡪 tot een maximum dat je doorlopend mag lenen
  3. rekening-courant krediet 🡪 rood staan op je betaalrekening
  4. consumptief krediet bij webshops en winkels:
       🡪 kopen op afbetaling (gelijk eigenaar)
       🡪 huurkoop, huren waarbij je aan het einde van de periode (na aflossing) eigenaar bent



Slide 20 - Diapositive

Aflossing en kredietkosten

Een lening moet je terugbetalen in afgesproken termijnen:

Een termijn is een vooraf afgesproken bedrag waarin een deel van de schuld + rente wordt terugbetaald.


  • Aflossing: terugbetaling van het leenbedrag.
  • Rente: een percentage als vergoeding voor het lenen (kredietkosten).




Slide 21 - Diapositive

Kredietkosten berekenen
  • Krediet = lening
  • Kredietkosten = (aantal termijnen x termijnbedrag) - lening

    Slide 22 - Diapositive

    Kredietkosten

    Slide 23 - Diapositive

    Hypothecaire lening (hypotheek)





    Lening voor de aankoop van een huis of stuk grond.


    Kenmerken:

    • Het huis of het stuk grond is onderpand. Als je de termijnen niet kunt betalen, verkoopt de bank het onderpand om de hypotheek af te lossen.
    • Lage rente: de bank loopt minder risico dan bij een lening zonder onderpand. Daarom is de rente bij een hypotheek lager dan bij een gewone lening.


    Slide 24 - Diapositive

    Hypotheekvormen
    Lineaire hypotheek: Aflossing is een vast bedrag -> schuld wordt kleiner, waardoor de maandelijkse rentekosten dalen _ de totale maandelijkse kosten dalen dus gedurende de looptijd.

    Annuïteitenhypotheek: Maandelijks betaal je de gehele periode een vast bedrag (= de annuïteit). Deze bestaat uit rente en aflossing. In het begin los je weinig af en betaal je veel rente. Later los je meer af en betaal je minder rente.

    Slide 25 - Diapositive

    Hypothecaire leningen
    • Lening met een onderpand
    Lineaire hypotheek
    Annuïteitenhypotheek

    Slide 26 - Diapositive

    Zijn er vragen???

    Slide 27 - Diapositive

    Maken opdrachten 
    Paragraaf 2.2 



    timer
    15:00

    Slide 28 - Diapositive

    Heb je vragen over de opdrachten, mail mij dan!

    Slide 29 - Diapositive

    Reflectie: Zijn de lesdoelen behaald?
    • Je kunt leenmotieven noemen.
    • Je kunt de kosten van een lening berekenen.
    • Je kunt uitleggen dat er beperkingen en voorwaarden zijn bij lenen.
    • Je kunt verschillende vormen van consumptief krediet benoemen en de kosten berekenen.
    • Je kunt verschillende hypotheekvormen noemen.

    Probeer de volgende vragen te beantwoorden zonder het boek te gebruiken.

    Slide 30 - Diapositive

    Je kunt verschillende redenen hebben om te lenen. Dit noem je ...
    A
    Lening
    B
    Schuld aangaan
    C
    Leenmotieven
    D
    Krediet

    Slide 31 - Quiz

    Mark wil graag een nieuwe telefoon kopen. Hij heeft onvoldoende geld. Zijn vader heeft deze maand geld tekort vanwege de aanbetaling van de vakantie.

    Van welke twee leenmotieven is hier sprake?
    A
    tijdelijk geld tekort en onverwachts dringend geld tekort
    B
    tijdelijk geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
    C
    onverwachts dringend geld tekort en aanschaf duurzaam consumptiegoed
    D
    aanschaf consumptiegoed en dringend geld tekort

    Slide 32 - Quiz

    Welke rente is hoger, de rente die je ontvangt voor je spaargeld, of de rente die je betaalt voor je lening?
    A
    spaarrente
    B
    kredietrente

    Slide 33 - Quiz

    Ik leen € 3.000 en betaal terug in maandelijkse termijnen van elk € 148. Looptijd is twee jaar.
    Bereken de kredietkosten.

    Slide 34 - Question ouverte

    Hammid koopt een tv. Als Hammid direct betaalt is de verkoopprijs € 500,- Hammid kiest er voor om de tv in termijnen te betalen. Hij betaalt 12 termijnen van € 50,-. Bereken de kredietkosten.


    A
    € 50,-
    B
    € 100,-
    C
    € 500,-
    D
    € 600,-

    Slide 35 - Quiz

    Voor de aankoop van een caravan sluiten je ouders een lening af van € 10.000,- met een looptijd van 2 jaar.

    Bereken de kredietkosten.

    Slide 36 - Question ouverte

    Slide 37 - Vidéo