Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Les 12 - periode 1 - dinsdag 24 oktober 2023
Slide 1 - Diapositive
¿Qué hacemos hoy?
Leerdoelen voor vandaag:
1. Ik kan het werkwoord 'estar' (=zich bevinden/zijn)
herkennen en gebruiken
2. Ik leer het verschil in gebruik tussen 'ser' en 'estar'
3. Ik leer (nieuwe) bijvoeglijke naamwoorden, én ik leer deze op een goede manier gebruiken
Slide 2 - Diapositive
Estar betekent 'zich bevinden'/ 'liggen' (van een plaats of van iemand) - het is een andere vorm van 'zijn'
yo
estoy
ik bevind me ik ben
tú
est-ás
jij bevindt je jij bent
él / ella / ud.
est-á
hij/het bevindt zich hij/het is
nosotros
est-amos
wij bevinden ons wij zijn
vosotros
est-áis
jullie bevinden je jullie zijn
ellos / ellas
est-án
zij bevinden zijn zij zijn
Estar = zich bevinden
(ergens zijn)
Slide 3 - Diapositive
Verschil tussen 'soy' en 'estoy'
Soy Laura.
Soy profesora.
Soy de España.
Soy una persona alta (=lang).
Málaga es una ciudad.
Estoy en la escuela.
Estoy en casa.
Estoy en el parque.
Estoy en Francia.
Estoy feliz.
Estoy bien.
Málaga está en el sur de España.
Zien jullie het verschil???
Slide 4 - Diapositive
'soy' (ik ben) of 'estoy' (ik ben)
............... Francesca. Ik ben Francesca.
............... en una fiesta. Ik ben op een feest.
............... en el cine. Ik ben in de bioscoop.
............... estudiante. Ik ben student.
............... de Francia. Ik kom uit Frankrijk.
............... muy bien. Het gaat goed met mij.
Hoe zeg je 'ik ben níet...'
Slide 5 - Diapositive
We vatten samen...
Hay una iglesia en el pueblo.
Hay tres piscinas (=zwembaden) en el camping.
Hay muchas montañas (=bergen) en España.
El museo está en la calle San Agustín.
Los estudiantes están en la escuela (=school).
Slide 6 - Diapositive
Escuchamos (blz. 31)
We lezen de beweringen van blz. 31
We luisteren naar het fragment van Paco
Probeer antwoord te geven op de beweringen
timer
5:00
Slide 7 - Diapositive
Las respuestas - blz. 31
Ik kom uit ... Soy de ...
Het ligt in ... Está en ...
Ze zijn/bevinden zich... Están en ...
Waar kom je vandaan? ¿De dónde eres?
Slide 8 - Diapositive
Het bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord: de mooie stad - het kleine plein - de oude parken
In het Spaans staan (bijna) alle bijv. nmw. áchterhet zelfst. nmw.
la ciudad bonita de mooie stad
la plaza pequeña het kleine plein
los parques antiguos de oude parken
Slide 9 - Diapositive
Bijv. naamw. op een -o
bonito
mooi
moderno
modern
mucho
veel
barato
goedkoop
ancho
breed
pequeño
klein
Deze bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan het zelfstandig naamwoord aan:
el coche bonito de mooie auto
los coches bonitos de mooie auto's
la ciudad antigua de oude stad
las ciudades antiguas de oude steden
Slide 10 - Diapositive
Bijv. naamw. op een -o
feo
lelijk
antiguo
oud
poco
weinig
caro
duur
estrecho
smal
primero
eerste
segundo
tweede
Mucho, poco en rangtelwoorden (1e, tweede, etc.) zijn uitzonderingen: die komen wel voor het zelfst. nmw.
Tengo mucho dinero (=geld).
El hotel está en la primera calle (=straat).
Hay pocagente (=mensen).
Slide 11 - Diapositive
Oefening 2.04
Vul op bladzijde 34/35 de juiste bijvoeglijke
naamwoorden in.
De vertaling staat erbij, dat helpt!
Let dus vooral op mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud en meervoud
timer
6:00
-o
-os
-a
-as
Slide 12 - Diapositive
Respuestas 2.04 - (pag. 34)
El edificio moderno.
La iglesia bonita.
Los parques pequeños.
Las calles estrechas.
Poco dinero.
Mucha sombra.
-o
-os
-a
-as
Slide 13 - Diapositive
Respuestas 2.04 - (pag. 34)
7. Pocos lugares de interés. 8. Muchas gracias. 9. El segundo piso. 10. La tercera semana. 11. Los primeros huéspuedes. 12. A primeras horas de la mañana.