6 - Le Passé Composé (avoir): herhaling klas 2

le present
(even herhalen....)
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

le present
(even herhalen....)

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

le Passé Composé

Slide 3 - Diapositive

Zet de zin in de verleden tijd (en zorg dat je het ww 'hebben' gebruikt)
Ik speel.

Slide 4 - Question ouverte

Nog eentje...
"Wij spelen."
A
Wij speeelden.
B
Wij hebben gespeelt.
C
Wij hebben gespeeld.
D
Wij zijn gespeeld.

Slide 5 - Quiz

Geloof me... Frans is niets moeilijker!
Ik speel. -> Je joue. 
Ik heb gespeeld. -> J'ai joué.

Wij spelen. -> Nous jouons.
Wij hebben gespeeld. -> Nous avons joué.

Slide 6 - Diapositive

Passé Composé : 2 delen
- Deel 1: het werkwoord AVOIR

j'ai
tu as
il / elle / on a
nous avons
vous avez
ils / elles ont

Slide 7 - Diapositive

Passé Composé : 2 delen
- Deel 2: het voltooid deelwoord
Voorbeelden:
joué
dansé
aimé 
regardé
acheté

Slide 8 - Diapositive

Wat viel op aan het voltooid deelwoord van regelmatige werkwoorden op -ER?:
A
eindigen allemaal op é
B
eindigen allemaal op iets anders
C
eindigen allemaal op ée
D
zien er leuk uit

Slide 9 - Quiz

Zoals ik al zei: heel simpel die Passé Composé
Men neemt:
1. een vorm vh ww 'avoir'   +   2. het VD van het ww
        
                                    joué,                 dansé, regardé, aimé, parlé
                             travaillé, ...

Slide 10 - Diapositive

Faites attention!
Verbes irréguliers:

- être -> été : J'ai été malade. = Ik ben ziek geweest.
- avoir -> eu : Il a eu un cadeau. = Hij heeft een cadeau gekregen.
- prendre -> pris : Nous avons pris le métro. = Wij hebben de metro genomen.
- faire -> fait : Tu as fait des photos? = Heb je foto's gemaakt?
- vouloir -> voulu : Elle a voulu avoir un chien. = Zij heeft een hond gewild.

Slide 11 - Diapositive

Ik heb gedanst.
A
Je danse
B
Je suis dansé
C
J'ai danse
D
J'ai dansé

Slide 12 - Quiz

Zij heeft gekeken.
A
Elle a regardé
B
Elle a regardée
C
Elle regardé
D
Elle a regarde

Slide 13 - Quiz

Jullie hebben gegeten.
A
Vous avez mangée
B
Vous aves mangé
C
Vous avez mange
D
Vous avez mangé

Slide 14 - Quiz

Zij heeft gewild.
A
Elle a vouloiré
B
Elle a voulue
C
Elle a voulu
D
Elle ai voulu

Slide 15 - Quiz

Wij hebben gespeeld (nous - jouer).

Slide 16 - Question ouverte

Jij hebt gewonnen (gagner).

Slide 17 - Question ouverte

Zij hebben gewerkt (Ils - travailler).

Slide 18 - Question ouverte

Ik heb genomen (prendre).

Slide 19 - Question ouverte

Wij hebben gedaan (nous - faire).

Slide 20 - Question ouverte

Bonjour!

Slide 21 - Diapositive