herhaling paragraaf 1 en 2

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Sleep het juiste begrip naar het sleepdoel (er blijven antwoorden over)

Fossiele brandstof 

Duurzame energie

aardgas

waterkracht

kernenergie

aardwarmte

steenkool

aardolie

zonne-energie

windenergie

windenergie

nucleaire energie

atoomenergie

bewegingsenergie

Wat is het belangrijkste kenmerk van hernieuwbare energiebronnen

1. Ze leveren veel energie.
2. Ze raken nooit op.
3. Ze stoten veel CO2 uit.
4. Ze zijn kort geleden ontdekt.

Bekijk de afbeelding. Welke energiebronnen moeten op de plaatsen van A en B staan?

1. A = aardolie, B = kernenergie
2. A = aardolie, B = biomassa
3. A = kernenergie, B = aardolie
4. A = kernenergie, B = bruinkool

Welke typen elektriciteitscentrale worden hier omschreven? koppel het juiste begrip aan de juiste omschrijving. (er is per omschrijving maar 1 antwoord goed)

De opwekking van elektriciteit door het verschil tussen eb en vloed

Hier wordt stroom opgewekt door middel van het verbranden van een brandstof.

Kerncentrale

Ethanolraffinaderij

getijdecentrale

thermische centrale

geothermische centrale

waterkrachtcentrale

Olieraffinaderij

Zet het proces in de juiste volgorde:

stap 1

stap 2

stap 3

stap 4

Aardgas

dode plantenresten

Veen

Steenkool

Maak de juiste combinaties. (1 mogelijkheid per antwoord)

Aardwarmte

Biomassa

Kernenergie

Uitputbare energie

Waterkracht

Aardgas

Geothermische centrale

Plantenresten

Radioactief

Stroomproductie

Het gebruik van kernenergie versterkt het broeikaseffect

1. Juist
2. Onjuist

In Nederland wordt geen gebruikgemaakt van kernenergie.

1. Juist
2. Onjuist

Kernenergie is de krachtigste traditionele brandstof.

1. Juist
2. Onjuist

Uranium wordt geproduceerd in fabrieken.

1. Juist
2. Onjuist

Beoordeel de stellingen:

I Het gebruik van duurzame energiebronnen levert de mens en de natuur enkel voordelen op.

II Nederland is op het gebied van de energievoorziening één van de duurzaamste landen in Europa.

1. I is juist, II is onjuist.
2. I is onjuist, II is juist.
3. Beide zijn juist.
4. Beide zijn onjuist.