1vm Hoofdstuk 5 grammatica Vraagzinnen

• Frans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Mon frère a les cheveux blonds

rouge =

les yeux =

les lunettes =

noir =

Wat betekent:
Il porte des lunettes

Il a les yeux verts =

Il a les cheveux bruns =

Pak je schrift!

Maak aantekeningen

Een vraag stellen 

On va à la plage?

Tu as quel âge?

De vraagwoorden

Vraagwoorden

où                    = waar

quand            = wanneer

comment      = hoe

combien        = hoeveel

pourquoi        = waarom

qui                     =  wie

qu'est-ce que = wat

qui =

comment =

quand =

pourquoi =

qu'est-ce que =

Maak de goede combinaties

Qui est ton prof?

Qu'est-ce que tu fais?

Où est Lisa?

Tu es libre quand?

Combien de pommes?

wie is je docent?

wat doe je?

waar is Lisa?

Wanneer ben je vrij?

Hoeveel appels?

2 mogelijkheden

Vraagwoord aan het begin van de zin

Vraagwoord aan het einde van de zin

Tu t'appelles comment?

Comment tu t'appelles?

Maak de volgende zinnen op een andere manier vragend:

1. Tu habites où?

2. Pourquoi tu es malade?

3. Ton prof est qui?

4. Ton anniversaire est quand?

Au travail!

Blz. 62

Maken opdracht 16a+16D+17 helemaal