U5) All, every, & each

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t, havo, vwo
• Leerjaar 2

English (unit 5 - lesson 5) 

Lessongoal:

• Ik weet het verschil tussen all/every/each en kan deze goed toepassen.

ALL 

alle / allemaal  = (een hele groep)

All children love french fries

He ate all the cookies

Let op:
Na all komt altijd een woord in het meervoud

EVERY

elke / iedere

(onderdelen die samen een groep vormen, geen uitzonderingen)

Every shop in town was closed.

I love every chocolate flavour!

Let op:
Na every komt altijd een woord in het enkelvoud

EACH

elke / iedere = (afzonderlijk/los van elkaar)

• These t-shirts cost $7 each.
• Each child gets a cookie.
• I love each of my parents equally.

Let op:
Als er een woord na each komt, is dat in het enkelvoud

All, every, each

Quiz time!

Quiz time!

My brother and sister have one child ___.

1. all
2. every
3. each

___ season has its own charms.

1. all
2. every
3. each

___ people are equal.

1. all
2. every
3. each

Today, it rained ... day.
(each, all, every)

I've read ___ card they've sent me. (each, all, every)

write a sentence with all, each or every

Beschrijf in je eigen woorden het verschil tussen all, every, each.

Ik weet het verschil tussen
all/every/each.

Ja dat weet ik.

Een beetje. Ik snap sommige dingen nog niet helemaal.

Nee ik snap het helemaal niet.