donderdag 17 juni

• NT2
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

Woordenschat

Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

koel

(bijvoeglijk naamwoord (bvn)

• 1.  als iets een beetje koud is/niet erg koud
• werkwoord: koelen: koel/koud maken of houden
• 2. je laat je niet gek maken/beheerst/koeltjes
• zin: Het water in de zee is nogal koel.
• zin: De docent reageerde koel op alle opmerkingen over haar nieuwe kapsel. 

de kwal

(zelfstandig naamwoord (znw)

• een zacht, rond dier dat in zee leeft, het kan steken/jeuken
• Leeft ook in de Noordzee
• een kwallenbeet
• kwal! soms ook een scheldwoord: vervelende jongen!
• zin: De blauwe kwal in de zee kan steken met de tentakels die je niet ziet.
• zin: Als je door een kwal gebeten/gestoken bent                                            kan dat flink pijn doen. 

het ongemak

(zelfstandig naamwoord (znw)

• een situatie waar je last van hebt
• bij lichamelijke gezondheid/ psychische gezondheid
• bijv. nw. : ongemakkelijk: niet zo fijn voelen bij iets/door iets 
• zin:  De hitte van vandaag geeft mij veel ongemak!
• zin:  De irritatie tussen de leerlingen vind ik nogal ongemakkelijk.

de kwaal

(zelfstandig naamwoord (znw)

• een ziekte die lang duurt of steeds terugkomt
• lijden aan een kwaal
• zin: De kwaal heb ik opgelopen door corona, ik hou last van mijn longen.
• zin: Sommige mensen hebben last van allerlei kwaaltjes, ze zeuren er vaak over.

oplopen

(scheidbaar werkwoord (ww)

• 1. ziek worden door iets
• 2. naar boven gaan
• werkwoord: ik loop .....op, ik liep .....op, ik heb....... opgelopen
• zin: Door de zonnesteek heb ik vervelende hoofdpijn opgelopen.
• zin: Door de kwallenbeet liep ik een nare jeukende plek op.
• zin: Ik loop de berg op omdat ik het uitzicht wil zien.  

Wat is de tegenstelling van
koel?

1. beetje koud
2. koud
3. warm
4. kil

Vul het woord in, kies uit: koud of koel
Landen aan de kust hebben een ...............klimaat maar Antartica is echt ..................!

Als je wordt gebeten door een kwal dan voel je ...................

1. niks
2. een stekende pijn
3. jeuk

Een kwal is ................

1. een scheldwoord
2. een zacht, rond zeedier
3. een vis
4. een kikker

Bij het woord 'ongemak' en 'ongemakkelijk' voel je jezelf

1. prima
2. niet fijn
3. niet prettig
4. wel oké

Maak een zin met het woord
ongemak of ongemakkelijk

Een kwaal is................
(er zijn meer goede antwoorden)

1. iets vervelends.
2. (lichamelijke) klacht waar mensen over kunnen zeuren.
3. iets waar je lang last van hebt.
4. iets gezelligs.

In welke voorbeeldzinnen gaat het over een kwaal/kwaaltjes/kwalen?

1. Ik heb plezier in veel dingen.
2. Mijn buurvrouw zeurt altijd over dingen waar zij last van heeft.
3. Dan heeft hij weer dit, dan weer dat!
4. Ik had gisteren last van hoofdpijn , vandaag van een zere keel en dat heb ik vast morgen ook.

Een ziekte kun je .........

Noem twee betekenissen van
oplopen