la météo 2

La météo
We gaan aan de slag met het werkwoord faire, herhalen de vocabulaire van het weer en kijken naar de moeilijkere onderdelen.
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

La météo
We gaan aan de slag met het werkwoord faire, herhalen de vocabulaire van het weer en kijken naar de moeilijkere onderdelen.

Slide 1 - Diapositive

Faire
In het Frans gebruik je faire waar je in het Nederlands zijn gebruikt als je over het weer praat. 

Welk weer is het?                =  il fait quel temps?
Het is warm/koud               = il fait chaud / froid
Het is slecht / mooi weer = il fait mauvais/ beau
Het is bewolkt                       = il fait nuageaux
Het is 18 graden                   = il fait 18 degrés
Het is - 5 graden                  = il fait moins 5 degrés


Slide 2 - Diapositive

Voor het weer gebruik je alleen de il-vorm maar je moet de rest van het werkwoord ook leren vervoegen!

Slide 3 - Diapositive

Je ........... (faire)
A
fais
B
fait
C
font
D
faire

Slide 4 - Quiz

nous .... (faire)
A
faites
B
faire
C
fais
D
faisons

Slide 5 - Quiz

Ils .... (faire)

Slide 6 - Question ouverte

vous ... (faire)

Slide 7 - Question ouverte

on ... (faire)

Slide 8 - Question ouverte

Tu ... (faire)

Slide 9 - Question ouverte

faire
(doen)
il/elle/on
ils
tu
je/j'
font
fais
fait
fais

Slide 10 - Question de remorquage

Il fait of il y a ?
Bij het beschrijven van het weer in het Frans gebruikt men zowel il fait als il y a, wanneer je gebruik je wat?

gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in de beschrijving?
 ----> il fait  (il fait beau, il fait froid, il fait doux)
gebruik je een zelfstandig naamwoord in de beschrijving?
----> il y a ( il y a du brouillard, il y a du vent, il y a un orage)

Slide 11 - Diapositive

Il fait of il y a ?
Naast de keuze tussen il fait of il y a zijn er ook nog beschrijvingen van het weer die een eigen werkwoord hebben:

Il pleut    het regent
il neige   het sneeuwt
il gèle      het vriest
                                                    zie page 173 onderaan voor meer uitleg

Slide 12 - Diapositive

Het is koud weer
A
Il fait chaud
B
il fait froid
C
il fait beau
D
il fait doux

Slide 13 - Quiz

Het is zacht weer
A
Il fait chaud
B
il fait froid
C
il fait beau
D
il fait doux

Slide 14 - Quiz

Er is mist
A
il y a du brouillard
B
il y a du vent
C
Il y a des nuages
D
Il y a du soleil

Slide 15 - Quiz

Er is wind
A
il y a du brouillard
B
il y a du vent
C
Il y a des nuages
D
Il y a du soleil

Slide 16 - Quiz

Het is bewolkt
A
Il fait frais
B
Il fait nuageux
C
Il y a un orage
D
il y a des nuages

Slide 17 - Quiz

Les devoirs
F. ex 9-10 (page 173)
F. ex 12 ( page 174) + ex. 18 (page 177)
Et. voca atelier 5.1 FR-NL/NL-FR + Faire + il fait/ il y a

Slide 18 - Diapositive