1C oefentoets grammatica zinsontleding en woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

1M2 oefentoets grammatica

• Toets over grammatica en woordsoorten
• Je hebt 45 minuten de tijd
• Tijdens de oefentoets is het stil 
  
• Je mag je boek erbij houden

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

1. Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + persoonsvorm
2. Wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
3. Werkwoordelijk gezegde + onderwerp
4. Onderwerp + werkwoordelijk gezegde + wie/wat

2. De persoonsvorm vormt één zinsdeel.

1. waar
2. niet waar

Hoe vind je de persoonsvorm?

Verdeel de zin in zinsdelen.

Maak een zin die bestaat uit drie zinsdelen

Wat is het verschil tussen zinsdelen en woordsoorten?

Verdeel in zinsdelen:
Jantje speelt graag met zijn hondje. Plaats zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen.

Hoe kun je controleren of de zinsdelen goed staan?

Wat is een werkwoord?

Noteer de werkwoorden.
Afgelopen zomervakantie werkte ik als krantenbezorger.

Maak een goede zin met werkwoorden.

Schrijf alle werkwoorden op. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.
'Wil iemand de telefoon even opnemen?'

Noteer alle werkwoorden. Er kunnen meerdere werkwoorden in een zin staan.

Mijn zusjes zouden graag een slaapfeestje willen organiseren.

Hoe vind je het onderwerp?

Wat is het onderwerp?

De grizzlybeer | kijkt | naar mij.

_____

Wat is het onderwerp?

De ijshockeyers winnen geregeld prijzen.

Wat is het onderwerp?

De docent vindt dit een heel leuk onderwerp.

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp:
Alleen op zaterdag eten we friet.
persoonsvorm = […]
onderwerp = […]

Wat is een zelfstandig naamwoord?

Schrijf hieronder een zin met een zelfstandig naamwoord.

Wat kun je vaak vóór een zelfstandig naamwoord zetten?

Noteer het zelfstandig naamwoord:
Bij de les blijven!

Maak een zin die bestaat uit: een
lidwoord, een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord.

Maak een zin waarin ‘kleuren’ een zelfstandig naamwoord is.

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin:

Hij gleed lang de regenpijp naar beneden.

Maak een zin met 'voetbal' als zelfstandig naamwoord.

Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?

Het werkwoordelijk gezegde is een.....

1. Woordsoort
2. Zinsdeel

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

'Ik hoop dat jij het lijdend voorwerp in die zin kunt vinden.'

1. jij
2. het lijdend voorwerp
3. in die zin
4. kunt vinden

Wat is het lijdend voorwerp?

Klas 1C leert het lijdend voorwerp vinden.

1. Klas 1C
2. leert
3. het lijdend voorwerp
4. vinden

Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp = ?

1. Er is geen lijdend voorwerp
2. Thomas
3. Marieke
4. bloemen

Mag ik jouw rekenmachine lenen?
Lijdend voorwerp =

1. Mag lenen
2. ik
3. jouw rekenmachine
4. geen lijdend voorwerp

Tafel is een....

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Wat voor woordsoort is 'metalen'?

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

'Gedachte' is een....

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord
4. Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

'Huis' is een....

1. bijvoeglijk naamwoord
2. lidwoord
3. zelfstandig naamwoord

Wat voor woordsoort is 'Den Haag'?

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord

Wat voor woordsoort is 'aardig'?

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord

Waaruit bestaat het
werkwoordelijk gezegde?

Welk woord is GEEN voorzetsel?

1. op
2. onder
3. behalve
4. laatste

Welk woord is een voorzetsel?

1. de
2. naast
3. fietsen
4. fles

Kan een lijdend voorwerp met een voorzetsel beginnen?

1. Ja
2. Nee

Wat is geen woordsoort?

1. Voorzetsel
2. Lijdend voorwerp
3. Werkwoord
4. Lidwoord

Welk woordsoort is 'zilveren'?

1. zelfstandig naamwoord
2. werkwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. voorzetsel

Welk woordsoort is 'zwemmen'?

1. werkwoord
2. voorzetsel
3. lidwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Oma wilde naar de dierentuin gaan.