AG3 H6 functiewoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Functiewoorden

Programma

Absenties

Filmpje functiewoorden

Oefenen functiewoorden 

Maken opdracht 2 in LessonUp

Maken opdracht 3: zelf

Aanleiding

1. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
2. Vaststelling van een feit of een verschijnsel.
3. Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
4. Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Constatering

1. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
2. Vaststelling van een feit of een verschijnsel.
3. Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.

Relativering

1. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
2. De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
3. Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren
4. Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Definitie

1. Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip.
2. Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
3. Nadenken over wat het beste is.
4. Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Conclusie

1. Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
2. Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
3. Vaststelling van een feit of verschijnsel.
4. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.

Tegenwerping

1. Laten zien dat een argument niet juist is.
2. Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander.
3. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
4. Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Voorwaarde

1. Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
2. Iets wat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
3. Voorwaarde of beperking bij een toezegging.
4. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening minder scherp te maken.

Weerlegging

1. Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
2. Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp
3. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
4. Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen

Voorbehoud

1. Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
2. Voorwaarde of beperking bij een toezegging
3. De gevolgen die voortvloeien uit een maatregel of verschijnsel.
4. Nadenken over wat het beste is.

Uitwerking

1. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
2. De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
3. Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is
4. Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Wat is het verschil tussen een functiewoord en een signaalwoord?

Tekst 2

Tekst 3

Tekst 4

Tekst 5

A: Aanbeveling

B: Aanleiding

C: Afweging

D: Anektdote

E: Contstatering

F: Verklaring

Maken 

Opdracht 3, p. 231