3 mavo zinsdelen

Welkom klas 3
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Welkom klas 3

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • Theorie grammatica 2.7 herhaling met quizvragen: persoonsvorm, onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling
  • oefenen  

Volgende week maandag s.o. 2.7 grammatica 

Slide 2 - Diapositive

Pak een pen en papier

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

''Hoe kan je ook alweer de persoonsvorm vinden?''
A
Hoe
B
kan
C
persoonsvorm
D
vinden

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Sleep de kaartjes naar de juiste plek.
Welk zinsdeel hoort bij welke functie?
zinsdeel met verteller of gever
zinsdeel met boodschap of cadeau
zinsdeel met ontvanger of luisteraar
Dit zinsdeel heeft een andere functie.
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
persoonsvorm
onderwerp

Slide 9 - Question de remorquage

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde in deze zin?]

''Ik kan het werkwoordelijk gezegde in de zin vinden.''

Slide 12 - Question ouverte

Onderwerp
Persoonsvorm
Werkwoordelijk
gezegde
Lijdend voorwerp
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel overkomt of ondergaat iets.
Dit zinsdeel vertelt wat het onderwerp in een zin doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.

Slide 13 - Question de remorquage

Lees de zin hieronder. 
De zin is al voor je verdeeld in zinsdelen.  
Sleep de namen van de zinsdelen naar het juiste zinsdeel. Let op! Er blijven namen van zinsdelen over. 


Aan de boom | hangt | een enorme baviaan.
bwb 
ow
lv
wg
mv

Slide 14 - Question de remorquage

Slide 15 - Diapositive

Verdeel de volgende zin in zinsdelen [zet een slash / tussen de zinsdelen] en benoem de persoonsvorm (pv = ...) en het onderwerp (ow = ...).

Clara is trots op haar prestatie.

Slide 16 - Question ouverte

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?

Slide 20 - Question ouverte

Wat is lijdend voorwerp?

Slide 21 - Question ouverte

We zijn er bijna...
Nu alleen nog meewerkend voorwerp en bijwoordelijke bepaling!

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Diapositive

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Zij heeft het mij toch verteld.

Slide 25 - Question ouverte

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Slide 26 - Question ouverte

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Met zijn zakmes sneed hij het brood.

Slide 30 - Question ouverte

Wat is de bijwoordelijke bepaling/wat zijn de bijwoordelijke bepalingen in deze zin?

Ik zou in Egypte willen wonen.

Slide 31 - Question ouverte

Aan de slag
Talent methode:
Paragraaf 2.7 grammatica opdracht 1 t/m 7

Slide 32 - Diapositive