Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
herhaling Thema 6, quiz
Slide 1 - Diapositive
Bij wie hebben de reukzintuigcellen de laagste prikkeldrempel voor geur?
A
Hond
B
Mens
Slide 2 - Quiz
Is de prikkeldrempel bij gewenning hoger of lager geworden?
A
hoger
B
lager
Slide 3 - Quiz
Match de adequate prikkel met het juiste zintuig
druk
zwaarte-
kracht
smaak-
stof
licht
lichte
aanraking
drukzintuig
gezichts-
zintuig
evenwichts-
zintuig
smaakzintuig
tastzintuig
Slide 4 - Question de remorquage
Een sterkere prikkel leidt tot
A
verhoging impulssterkte
B
verhoging impulsfrequentie
C
antwoord A en B beide
Slide 5 - Quiz
Je springt in een zwembad met koud water. Na een tijdje voel je niet meer dat het koud is, hoe komt dit?
A
Dit komt door adaptatie, de impulsfrequentie neemt af
B
De prikkeldrempel wordt lager
C
De prikkeldrempel wordt hoger
D
A en C zijn beide juist
Slide 6 - Quiz
Lens
Pupil
Pupil
Hoornvlies
Harde oogvlies
Vaatvlies
Netvlies
Glasachtig lichaam
Oogzenuw
Oogspier
Slide 7 - Question de remorquage
Definitie
Begrip
Zintuigcellen die reageren op een bepaalde prikkel zoals licht, temperatuur, druk, pijn.
De prikkel waarvoor de zintuigcel de laagste prikkeldrempel heeft
De aanpassing van de gevoeligheid van een zintuig aan een aanhoudende prikkelsterkte
Prikkels vanuit het inwendige milieu
Prikkels vanuit de omgeving
De waarde die bepaald of een prikkel sterk genoeg is om een impuls te genereren in een zintuigcel.
Begrippen
Prikkeldrempel
Adaptatie
Adequate prikkel
Receptoren
Interne prikkel
Externe prikkel
Slide 8 - Question de remorquage
Laag met zintuigcellen (staafjes en kegeltjes)
Waar de oogzenuw het oog verlaat
Verandert de lens van vorm zodat je scherp kunt zien
Zorgt ervoor dat er een scherp beeld op je netvlies valt
Doorzichtig deel van het oog
Geeft structuur en vorm aan het oog
Gat wat licht doorlaat
Brengt impulsen naar de hersenen
Stevige buitenste laag van het oog
Bevat spiertjes die de grootte van de pupil regelen
Hoornvlies
Lens
Pupil
iris
straalvormig lichaam met lensbandjes
oogzenuw
netvlies
harde oogvlies
blinde vlek
glasachtig lichaam
Slide 9 - Question de remorquage
Het OOG: zet onderdelen op de juiste plaats
netvlies
gele vlek
oogzenuw
lens
Slide 10 - Question de remorquage
Langs welke onderdelen schijnt het licht als het in het oog valt? Zet ze in de goede volgorde.
glasachtig lichaam
lens
hoornvlies
netvlies
Slide 11 - Question de remorquage
Het vaatvlies zorgt voor :
A
traanvocht
B
voeding en zuurstof
C
aansturing
D
stevigheid
Slide 12 - Quiz
De lens in je oog zorgt voor
A
een kleurig beeld
B
een scherp beeld
C
het beschermen tegen stofjes
D
het afsluiten van je oog
Slide 13 - Quiz
Hoe heet de buitenste doorzichtige laag van het oog?
A
Glasachtig lichaam
B
Netvlies
C
Hoornvlies
D
Pupil
Slide 14 - Quiz
Over welk soort zenuw gaat een impuls van oog naar hersenen?
A
gevoelszenuw
B
bewegingszenuw
Slide 15 - Quiz
Gele vlek
A
Het deel van het oog waar de oogzenuw het oog verlaat en waarmee men niets kan zien.
B
Gedeelte van het netvlies, waarop voornamelijk kegeltjes zijn geconcentreerd.
C
Het doorzichtige deel van het oog dat tussen de lens en het netvlies ligt.
D
Het grootste deel van de menselijke hersenen, dat bestaat uit de linker- en rechter hersenhelft.
Slide 16 - Quiz
In welke laag liggen de zintuigcellen van een oog?
A
vaatvlies
B
netvlies
C
harde oogvlies
Slide 17 - Quiz
Je loopt van buiten naar binnen, je pupillen vergroten, hoe verloopt deze reflex?
A
impulsen gaan van je oog, naar het CZS (grote hersenen) en vervolgens naar de spiertjes rond je pupil
B
de impulsen gaan van je oog, naar het CZS (je hersenstam) en dan naar de spiertjes in rond je pupil
C
de impulsen gaan van je gevoelszenuwcellen in je oog, direct naar de bewegingszenuwcellen rond je pupil
Slide 18 - Quiz
Wat is de inwendige prikkel voor baltsgedrag?
Slide 19 - Question ouverte
Spreeuwenjongen die pas uit het ei gekomen zijn, hebben hun ogen nog dicht. Wanneer een ouder op het nest landt, sperren ze onmiddellijk hun bek open. Wat is de uitwendige prikkel voor dit gedrag van de spreeuwenjongen?
A
Honger
B
Het bewegen van het nest
C
Het ruiken van een worm
D
Het zien van hun ouder
Slide 20 - Quiz
Is dit een juist beschreven observatie? De hond kijkt angstig.
A
juist
B
onjuist
Slide 21 - Quiz
Is dit een juist beschreven observatie? De apen kussen elkaar, omdat ze elkaar graag mogen.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
Wat is GEEN gedrag.
A
Leerling slaapt in de les.
B
Een vleesetende plant vangt een vlieg
C
Hond rolt in het gras.
D
Vogel zit stil op een tak.
Slide 23 - Quiz
Hoe wordt tabel 2 genoemd?
Slide 24 - Question ouverte
Aangeboren of aangeleerd?
A
Aangeboren
B
Aangeleerd
Slide 25 - Quiz
Aangeboren of aangeleerd?
A
Aangeboren
B
Aangeleerd
Slide 26 - Quiz
Erfelijk bepaald of niet?
Sleep de stukjes tekst naar de juiste plaats.
Grotendeels bepaald door erfelijke factoren
Grotendeels bepaald door leerprocessen
Een baby zuigt melk bij de moeder.
Een hond haalt de krant voor zijn baas.
Een hond zwemt.
Een meisje speelt piano.
Een papegaai spreekt woorden uit.
Slide 27 - Question de remorquage
Wordt het gedrag van mensen bepaald door erfelijke factoren? En door leerprocessen?
A
Alleen door erfelijke factoren
B
Alleen door leerprocessen
C
Zowel door erfelijke factoren als door leerprocessen.
D
Niet door erfelijke factoren en ook niet door leerprocessen.
Slide 28 - Quiz
Sommige ouders vinden roken zo ongezond dat ze hun kinderen beloven het rijbewijs te betalen als ze niet gaan roken. Is dit een vorm van conditionering?
A
Ja, want...
B
Nee, want...
Slide 29 - Quiz
Dit is een vorm van:
A
Imitatie
B
Conditionering
C
Inzicht
D
Gewenning
Slide 30 - Quiz
Zebravinken nemen stukken over uit liedjes die ze horen als volwassen vinken zingen. Ze zingen vooral de liedjes die ze horen tussen de 25e en 65e dag nadat ze uit het ei kwamen. Van welke twee leerprocessen is hier sprake?
A
Conditionering en gewenning
B
Gewenning en inprenting
C
Inprenting en imitatie
D
Imitatie en conditionering
Slide 31 - Quiz
A
De rode binnenkant van de bek
B
Het zien van de jongen
C
De honger van het jong
D
De aanwezigheid van een insect
Slide 32 - Quiz
Twee wilde honden vechten om een stuk vlees. Is hier sprake van sociaal gedrag?
A
Nee, vechten is niet sociaal.
B
Nee, sociaal gedrag vindt plaats tussen soortgenoten.
C
Ja, sociaal gedrag vindt plaats tussen soortgenoten.
D
Ja, sociaal gedrag is ook een vorm van gedrag.
Slide 33 - Quiz
Dit is een voorbeeld van..
A
dreiggedrag
B
overspronggedrag
C
baltsgedrag
D
omgericht gedrag
Slide 34 - Quiz
Twee katers die hevig naar elkaar dreigen, gaan plotseling beide hun vacht schoonlikken. Hoe heet het gedrag dat de katten dan vertonen?
A
imponeergedrag
B
overspronggedrag
C
omgericht gedrag
D
ambivalent gedrag
Slide 35 - Quiz
Bij veel dieren die in groepen leven is er sprake van een rangorde. Wat is een rangorde?
A
De volgorde van dieren van oud naar jong
B
De volgorde waarin dieren mogen eten
C
Het oudste dier is de baas
D
Ieder dier kent zijn plaats
Slide 36 - Quiz
Hoe heet het gedrag wat je vertoont (naar een organisme in een hogere orde) om een conflict te vermijden