Cursus 6 Formuleren Par 1 - De-woorden en het-woorden

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

de-woorden & het-woorden

Cursus 6 Paragraaf 1 

De-woorden en het-woorden

Leerdoel

- Je kunt bepalen of een zelfstandig naamwoord het lidwoord 'het' of 'de' krijgt.

- Je herhaalt de grammatica van lidwoorden en zelfstandig naamwoorden.

de-woorden en het-woorden

In de Nederlandse taal kennen we 

de-woorden

het-woorden

de-woorden en het-woorden

Meestal weet je wel bij een zelfstandig naamwoord of het 

een de-woord of een het-woord is.

de-woorden en het-woorden

Weet je het niet zeker?

Zoek het woord op in een woordenboek of online-woordenboek. 

Het lidwoord staat er altijd achter: 

computer, de (m) -s

Welke woorden zijn de / die woorden?

1. insect
2. paprika
3. toestel
4. parade

Die of dat woorden verwijzen naar
het-woorden

1. waar
2. niet waar

Dat was een enorme domper. Het woord ‘domper’ is een [de-woord / het-woord].

1. de-woord
2. het-woord

Welke woorden zijn 'het' woorden?

1. categorie
2. contrast

Welke woord is een 'het' woord?

1. sanctie
2. delict

Welk woord is een 'het' woord?

1. offensief
2. procedure

Welk woord is een 'het' woord?

1. panorama
2. prognose

Zijn verkleinwoorden
de-woorden of het-woorden?

1. de-woorden
2. het-woorden

Zijn woorden in meervoud
de-woorden of het-woorden?

1. de-woorden
2. het-woorden

Maken

digitaal lesboek

Opdracht 1-2-3-4-5

Snel klaar? maak ook de extra opdrachten