Modale werkwoorden tegenwoordige tijd

• Duits
• Middelbare school
• vmbo k, havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Modale werkwoorden

Tegenwoordige tijd

Lesdoelen

In deze les leer je wat modale werkwoorden zijn.

Je leert de vertalingen van de modale werkwoorden.

Je leert de modale werkwoorden te vervoegen en toe te passen in een zin. 

Welke soorten werkwoorden heb je in het Duits?

• zwakke werkwoorden ofwel regelmatige werkwoorden  (bijv. wohnen)
• sterke werkwoorden of onregelmatige werkwoorden 
• onregelmatige werkwoorden als: haben, sein, werden
• onregelmatige werkwoorden als de modale werkwoorden (6)

Wat is een modaal werkwoord?

Een modaal werkwoord  (Modalverb)

• komt van 'modaliteit' = wijze van zijn, verschijningsvorm
  

• staat samen met een infinitief (heel werkwoord) van een ander werkwoord in een zin
•  verandert de betekenis van het werkwoord dat in de infinitief staat

Heb je dat in het Nederlands ook?

Ja, kijk maar:

'hij eet' -> zegt iets over wat hij op het moment doet.

'hij wil eten' -> hier verandert het werkwoord 'willen' de betekenis van 'eten' en de zin: het is zijn wens iets te eten.

'hij kan eten' -> hier net zo: hij kan eten, maar moet niet.

'willen' en 'kunnen' zijn voorbeelden van modale werkwoorden.

Dus dit zijn ...

• dürfen   (= mogen)
• können (= kunnen)
• mögen  (= lusten, lekker vinden, houden van)
• müssen (= moeten als noodzaak)
• sollen  (= moeten als wens van een ander, aanrading, bevel)
• wollen  (= willen)
• (wissen = weten - geen modaal ww, maar net zo vervoegd)
  

Wat is er nu anders?

             zwak werkwoord:            modaal  werkwoord 'können':

ich               wohn e                          ich                kann -

du                wohn st                         du                kann st

er/sie/es   wohn t                           er/sie/es    kann -

wir               wohn en                        wir                könn en

ihr                wohn t                            ihr                könn t

sie/Sie       wohn en                         sie/Sie       könn en

Vergelijk de stamvorm en de uitgangen

Bij een modaal werkwoord in het Duits:

• Enkelvoud (ich, du, er/sie/es) verandert de stamklinker
  
• Ich + er/sie/es krijgen geen uitgang

Wat helpt je bij het leren?

• Bij 4 van deze werkwoorden is de klinker in het enkelvoud zoals in het Nederlandse enkelvoud:
  - dürfen (= mogen, ik mag)   ->  ich darf
  - können (= kunnen, ik kan)   > ich kann
  - müssen (= moeten, ik moet)  > ich muss
  - wollen (= willen, ik wil)  > ich will
  

Wat helpt bij het leren?

Onthoud de eerste letters van het rijtje werkwoorden

dürfen - können - mögen - müssen - sollen - wollen - wissen

En maak hiermee een voor jou makkelijk te onthouden zin,
bijvoorbeeld:
de klas moet maar snel weg wezen
En verlink deze letters in je hoofd met de Modalverben ....

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?

1. -
2. e
3. t
4. en

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij wir en Sie, sie meervoud?

1. -
2. e
3. t
4. en

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ihr?

1. -
2. e
3. t
4. en

houden van

kunnen

toestemming krijgen

willen

moeten

moeten

van een ander

weten

wollen

mögen

dürfen

sollen

müssen

können

wissen

Vervoeg de modale werkwoorden.
(houden van) Wir ........... Pizza.

Vervoeg de modale werkwoorden:

(kunnen) Ich ............... gut kochen.

Er........... (willen) in die Stadt fahren.

Vervoeg de modale werkwoorden.
(weten) Du ........... nicht warum er nicht kommt.

Vervoeg de modale werkwoorden.
(mogen) Ihr........... heute nicht ins Kino gehen.

Wir ......... (moeten) morgen einkaufen.

Sie (mv) .........(moeten) sich melden beim Direktor.

modale werkwoorden
Hunde _____ mit in diesen Park.

1. darf
2. darfst
3. dürfen
4. dürft

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.

1. muss
2. musst
3. müssen
4. müsst

Welke van de vervoegde modale werkwoorden is fout?

1. soll
2. müss
3. darf
4. kann

Modale werkwoorden
_____ Sie wie spät es ist?

1. Weiß
2. Weißt
3. Wissen
4. Wisst

modale werkwoorden
In Restaurants _____ er auch mit Kreditkarte zahlen.

1. kann
2. kannst
3. können
4. könnt

modale werkwoorden
Sander ...... (können) dir helfen.

1. kann
2. könnt
3. können
4. kannst

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(willen) Er ..... noch Hausaufgaben.

1. woll
2. wollt
3. willt
4. will

Modale werkwoorden
..... (wissen) Sie, wo H&M ist?

1. Weiß
2. Weißen
3. Wissen
4. Weißt

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(lusten) ..... du Spinat?

1. Mögst
2. dürfst
3. Magst
4. darfst

Modale werkwoorden
Du ..... (wissen) es bestimmt!

1. weiß
2. weißen
3. wissen
4. weißt

Wat is de ik-vorm van het modale werkwoord können?

1. kann
2. kannt
3. könn
4. könnt

modale werkwoorden
Ihr ...... (können) es nicht sehen.

1. kann
2. kannst
3. können
4. könnt

Modale werkwoorden
Ihr _____ diese Aufgabe machen.

1. sollt
2. musst
3. sollen
4. müsst

Modale werkwoorden
Ich ..... (dürfen) es euch nicht sagen

1. dürfen
2. darf
3. dürft
4. dürf

Modale werkwoorden
Maxine ..... (müssen) noch viel lernen.

1. muss
2. müss
3. müssen
4. musst

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten) Ich ....... meine Zähne putzen.

1. muss
2. müss
3. musse
4. müsse

Vul de juiste vorm in van het modale werkwoord.
(moeten) ..... er noch Hausaufgaben machen?

1. müss
2. soll
3. muss
4. musst

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?

1. moeten
2. durven
3. mogen ( aardig vinden)
4. mogen ( toestemming hebben)