KD Spaans 07a

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

een stukje herhaling

Weet je het nog? 

Waaraan kun je zien of een zelfstandig naamwoord 

mannelijk of vrouwelijk is?

Wat zijn de mannelijke en vrouwelijke lidwoorden? 

Hoe zet je lidwoorden en zelfstandige naamwoorden in het meervoud? 

in het kort

mannelijk

el chico --> los chicos                      el hotel --> los hoteles 

un chico --> unos chicos                un hotel --> unos hoteles 

vrouwelijk

la chica --> las chicas                      la ciudad --> las ciudades 

una chica --> unas chicas              una ciudad --> unas ciudades

de hoeden

1. el sombrero
2. los sombreros

de koffers

1. la maleta
2. las maletas

enkele artsen

1. un médico
2. unos médicos

enkele secretaresses

1. una secretaria
2. unas secretarias

de ziekenhuizen

1. el hospital
2. la hospital
3. los hospitales
4. las hospitales

enkele hotels

1. un hotel
2. una hotel
3. unos hoteles
4. unas hoteles

enkele dorpen

1. un pueblo
2. unos pueblos
3. una ciudad
4. unas ciudades

de steden

1. el pueblo
2. la ciudad
3. las ciudades
4. los pueblos

Wat zijn dat voor woorden?

Een zelfstandig naamwoord (znw)   is een woord voor een mens, dier, ding of begrip. In het Nederlands kun je er de, het of een voor zetten. 

Een bijvoeglijk naamwoord (bnw)   zegt iets over een zelfstandig naamwoord. 

Het mooie huis. La casa bonita. 

De snelle treinen. Los trenes rápidos. 

Let op de bijvoeglijke naamwoorden !

el sombrero bonito --> los sombreros bonitos 

el hotel bonito --> los hoteles bonitos 

la playa bonita --> las playas bonitas 

la ciudad bonita --> las ciudades bonitas

Let op de bijvoeglijke naamwoorden !

un sombrero bonito --> unos sombreros bonitos 

un hotel bonito --> unos hoteles bonitos 

una playa bonita --> unas playas bonitas 

una ciudad bonita --> unas ciudades bonitas

ancho /a

antiguo /a

barato /a

bonito /a

caro /a

estrecho /a

feo /a

moderno /a 

pequeño /a

breed, ruim

oud, antiek

goedkoop

mooi

duur 

smal

lelijk

modern

klein

achter of vóór het znw

meestal erachter:  

de goedkope koffie                        = el café barato 

het goedkope bier                           = la cerveza barata

mucho (= veel)   en   poco (= weinig) komen er vóór: 

weinig koffie                                       = poco café 

veel bier                                                = mucha cerveza

een klein dorp

1. el pueblo pequeño
2. un pueblo pequeño
3. los pueblos pequeños
4. unos pueblos pequeños

een klein plein

1. una plaza pequeño
2. una plaza pequeña

slimme leraressen

1. profesores listos
2. profesoras listas

dure hotels

1. hotelos caros
2. hoteles caros

enkele grote steden

1. una ciudad grande
2. unas ciudades grandes

blauwe koffers

1. maletas azulas
2. maletas azules

intelligente studenten

1. estudiantes inteligentos
2. estudiantes inteligentes

makkelijke oefeningen

1. ejercicios fácilos
2. ejercicios fáciles

ejercicios = oefeningen

Los ejercicios no son difíciles, son fáciles. 

De oefeningen zijn niet moeilijk, ze zijn gemakkelijk. 

Sólo tienes que mirar y pensar bien!

Je moet alleen goed kijken en nadenken!

ItsLearning

Maak opdrachten ... op itsLearning. 

Als je de opdracht in de klas maakt, vergeet dan niet op itsLearning te zetten dat je het in de klas gemaakt hebt. 

Nog een keer maken kan  natuurlijk geen kwaad.