Energie omzettingen en berekeningen

Energie
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Energie

Slide 1 - Diapositive

Energie
1. Energie omzetten
2. Rendement
3. Energiebronnen
4. Energiebronnen en het milieu
5. Rekenen met energie
6. Zwaarte-energie en Bewegingsenergie

Slide 2 - Diapositive

Energie-stroomdiagrammen

Slide 3 - Diapositive

Rendement
Het rendement geeft aan hoeveel procent van de toegevoerde energie voor een nutige energie soort gebruikt wordt.
Je berekent het met de formule

                                                              of

Slide 4 - Diapositive

Welke energieomzetting heb je in een zonnepaneel?
A
Elektrische energie => licht en warmte
B
Warmte => licht en elektrische energie
C
Licht => elektrische energie en warmte
D
Licht => chemische energie en elektrische energie

Slide 5 - Quiz

Wat wordt er bedoeld met het rendement van een energie-omzetting?
A
Hoeveel winst je ermee maakt
B
Hoe zuinig het apparaat is
C
Hoeveel verlies aan energie er optreedt
D
Hoeveel procent nuttige energie het oplevert

Slide 6 - Quiz

Een zonnepaneel vangt zonlicht op en produceert 300 Watt aan elektrisch vermogen. 900 Watt van het zonlicht wordt niet omgezet in elektrische energie. Wat is het rendement?
A
25%
B
33%
C
300%
D
10%

Slide 7 - Quiz

Welke soorten energie ken je al

Slide 8 - Carte mentale

Slide 9 - Diapositive

Vermogen berekenen

Slide 10 - Diapositive

Elektrisch vermogen
De hoeveelheid geleverde energie per seconde.


U is spanning in volt (V)
I is stroom in ampere (A)
P is vermogen in watt (W)
P=UI

Slide 11 - Diapositive

Elektrische energie



P is vermogen in watt (W)                   óf in kiloWatt (kW)
t is tijd in seconden (s)                         óf in uur (h)
E is energieverbruik in joule (J)        óf in kiloWattuur (kWh)
E=Pt

Slide 12 - Diapositive

De joule als eenheid
Met 1 joule kun je niet veel doen.
Daarom gebruik je meestal kJ of MJ.

In een huis wordt energie verbruik niet in joule gemeten maar in kWh. (kWh meter)

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Slide 17 - Diapositive

E is het symbool voor?
A
Hoeveelheid energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen

Slide 18 - Quiz

0,2 kJ =
A
0,0002 J
B
2 J
C
200 J
D
2000 J

Slide 19 - Quiz

Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW

Slide 20 - Quiz

Opdracht 3

Slide 21 - Diapositive

Uitwerking opdracht 3

Slide 22 - Diapositive

Kilowattuur-meter


Slide 23 - Diapositive

Vermogen - typeplaatje
Een boormachine van 300 watt zal niet zo makkelijk een gat boren als een boormachine van 800 watt. 

Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer.

Meer vermogen meer gebruik van elektrische energie. 

Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.

Een typeplaatje vind je vaak achterop of onderop een elektrisch apparaat.Op het typeplaatje vind je het vermogen van een apparaat.

Slide 24 - Diapositive

Vermogen
Hoeveel elektrische energie een apparaat per seconde verbruikt, noem je het vermogen


Een eenheid van vermogen is joule per seconde (J/s). 

Een andere eenheid is de watt
(W). 

Hierbij geldt dat 1 W evenveel is als 1 J/s. 

Slide 25 - Diapositive

Er zijn drie mogelijkheden om je energiegebruik duurzamer te maken:
  • De toegevoerde energiesoort  
              Gebruik een duurzame bron.
  • Het apparaat
               Kies een apparaat met een hoog rendement
                (bv. LED lamp)
  • Geleverde energie
                 Beperk je energie vraag.


Slide 26 - Diapositive

Symbool voor de grootheid vermogen
A
W
B
U
C
P
D
R

Slide 27 - Quiz

Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.

Slide 28 - Quiz

Zwaarte Energie










waarin:
           =  kinetische energie in      J
           =  massa in                               kg
           =  snelheid in                           m/s


Zwaarte Energie
Ekin=21mv2
Ekin
m
v
Kinetische energie / bewegingsenergie

Slide 29 - Diapositive

In Schotland worden Highland games georganiseerd. Dit zijn traditionele atletische sporten. Een van de sporten is ‘Gewicht over de balk’. Hierbij gooien deelneemsters een gewicht (m = 25 kg) over een lat. 

Een deelneemster gooit het gewicht recht omhoog. Het gewicht gaat net 
over een lat die 3,8 m hoog ligt.

Laat met een berekening 
zien dat het gewicht op het 
hoogste punt 950 J 
zwaarte-energie heeft.


Gegevens:
  • m = 25 kg ; h = 3,8 m ; g = 10 N/kg
Gevraagd:
  • Is Ez = 950 J?
Formule:
  • Ez = m x g x h
Uitwerking:
  • Ez = 25 x 10 x 3,8 = 950 J
  Antwoord:
  • Het klopt dat op het hoogste punt de zwaarte-energie 950 J is.

Slide 30 - Diapositive

Wet behoudt van energie


Energie gaat nooit verloren

E=  Ek
    m x g x h = 0,5 x m x v2
g x h = 0,5 x v2

Slide 31 - Diapositive

Chuck doet mee aan de olympische winterspelen. Hij maak een mooie sprong op zijn snowboard. De massa van Chuck inclusief kleding en snowboard is 80 kg.
Chuck laat zich vanuit stilstand naar beneden glijden en heeft onderaan de pijp een snelheid van 12 m/s
Bereken de bewegings-energie (Ekin)
van Chuck onderin de halfpipe.

Gegevens:
  • m = 80 kg ; v = 12 m/s
Gevraagd;
  • Ekin = ? J
Formule:
  • Ekin = 1/2 x m x v
Uitwerking:
  • Ekin = 0,5 x 80 x 122 = 5760 J 
Antwoord:
De bewegings-energie van Chuck onderin de halfpipe is 5760 J

Slide 32 - Diapositive

Zijn er nog vragen?

Slide 33 - Diapositive