Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
HERHALING
INDUSTRIELE SAMENLEVING
DE SOCIALE KWESTIE
Tijd van burgers en stoommachines, 1800-1900
Slide 1 - Diapositive
LEERDOELEN
Vaardigheden: hoe vragen en waarom vragen
Jullie hoe en waarom vragen bij 5.1 en 5.2
Quizvragen
Leertips
Slide 2 - Diapositive
Welke vragen heb jij verzonnen?
Slide 3 - Diapositive
Schrijf je hoe-vragen over 5.1 op
Slide 4 - Carte mentale
geef antwoord op de hoe vraag in de chat
Slide 5 - Carte mentale
geef antwoord op de hoe vraag in de chat
Slide 6 - Carte mentale
Schrijf je waarom-vragen over 5.1 op
Slide 7 - Carte mentale
geef antwoord op de waarom vraag in de chat
Slide 8 - Carte mentale
geef antwoord op de waarom vraag in de chat
Slide 9 - Carte mentale
Schrijf je hoe-vragen over 5.2 op
Slide 10 - Carte mentale
geef antwoord op de hoe vraag in de chat
Slide 11 - Carte mentale
geef antwoord op de hoe vraag in de chat
Slide 12 - Carte mentale
Schrijf je waarom-vragen over 5.2 op
Slide 13 - Carte mentale
geef antwoord op de waarom vraag in de chat
Slide 14 - Carte mentale
geef antwoord op de waarom vraag in de chat
Slide 15 - Carte mentale
QUIZ TIME!
Vandaag gaan we testen of jullie al genoeg geoefend hebben voor de proefwerkweek.
Tijd voor een spelletje!
Hou je boek erbij!
Slide 16 - Diapositive
Hoe heet de 19e eeuw?
A
Hamburgers en chickennuggets
B
Burgers en Stoommachines
C
Ouwe meuk en hippe chizzel
D
Stoom en slagroom
Slide 17 - Quiz
Industriële Revolutie wat klopt niet?
A
betekent dat handenarbeid wordt vervangen door machines
B
betekent dat huisnijverheid vervangen wordt door fabrieksarbeid
C
leidde tot minder welvaart
D
leidde tot de sociale kwestie
Slide 18 - Quiz
welk land begon de industriele revolutie
A
Belgie
B
Nederland
C
Engeland
D
Amerika
Slide 19 - Quiz
Welk begrip past bij deze afbeelding?
Slide 20 - Diapositive
Welk begrip past bij de afbeelding?
A
Industriele revolutie
B
huisnijverheid
C
stoommachine
D
kapitalisme
Slide 21 - Quiz
wat betekent "Industriele Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd
Slide 22 - Quiz
In welke beroepen begon de Industriele revolutie?
A
Handel en Nijverheid
B
Handel en Landbouw
C
Landbouw en textiel
D
Textiel en handel
Slide 23 - Quiz
Welk soort brandstof gebruikt de stoommachine?
A
Diesel
B
Benzine
C
Steenkool
D
Stoom
Slide 24 - Quiz
Noteer de juiste volgorde (oorzaak-gevolg) A. In de landbouwsector was minder werkgelegenheid B. De bevolking groeide C. Meer mensen gingen werken in de industrie D. Productie van landbouw nam toe door gebruik van betere methodes
Slide 25 - Question ouverte
Lees de teksten in je boek: 'Stoom en steenkool' en 'staal en olie' A. Er werd meer winst gemaakt B. Er was snellere productie in de industrie C. Er was meer vraag naar producten D. Er was meer productie in de mijnen en fabrieken E. Er was bevolkingsgroei Kies hieronder het juiste antwoord
A
feit E is gevolg van feit C
B
feit A is gevolg van feit B
C
feit D is gevolg van feit A
D
feit A is oorzaak van feit B
Slide 26 - Quiz
Welke zin is fout?
A
Door de industrie was er meer verstedelijking
B
De bevolkingsgroei zorgde voor meer arbeidskrachten in de industrie
C
De toenemende landbouwproductie zorgde voor minder werk op het platteland
D
Door de industrie was er minder handel en transport
Slide 27 - Quiz
Bekijk afbeelding 6 blz. 121, in je boek. In welke arbeidssector werkten de mannen en vrouwen?
A
Industrie
B
Diensten
C
Landbouw
D
Handel
Slide 28 - Quiz
Bekijk afbeelding 7 blz. 122, in je boek. In welke arbeidssector werkten de mannen en vrouwen?
A
Industrie
B
Diensten
C
Landbouw
D
Handel
Slide 29 - Quiz
Wat veranderde door de industrialisatie in de relatie tussen baas en knecht?
Slide 30 - Question ouverte
Bekijk de bron. Vergelijk de 2e en 3e sector tussen 1850 en 2000. Wat is opvallend
Slide 31 - Question ouverte
Welk nadelig gevolg van de industrialisatie is te zien op afbeelding 8, blz. 122, in je boek?
Slide 32 - Question ouverte
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
sociale kwestie
C
confessionalisme
D
socialisme
Slide 33 - Quiz
Welke zin is juist
A
De sociale kwestie ontstond in de 19e eeuw in steden
B
De sociale kwestie ging over slechte werkomstandigheden van de elite
C
Voor de 19e eeuw bestonden er nauwelijks slechte werkomstandigheden
D
De sociale kwestie moest volgens de confessionelen worden opgelost door de regering
Slide 34 - Quiz
Wat valt niet onder de sociale kwestie?
A
Kinderarbeid
B
Lange werkdagen
C
Zweepslagen
D
Laag loon
Slide 35 - Quiz
1.De sociale kwestie ging over de slechte omstandigheden voor arbeiders in de fabrieken. 2. De sociale kwestie ging over de slechte leefomstandigheden voor arbeiders buiten de fabriek.
A
1 is waar, 2 is niet waar
B
1 is niet waar, 2 is waar
C
beide stellingen zijn niet waar
D
beide stellingen zijn waar
Slide 36 - Quiz
Wat is géén sociale wet die werd aangenomen door de sociale kwestie?
A
Kinderwetje van Van Houten
B
Ongevallenwet
C
Woningwet
D
Vrijheid van vergaderingwet
Slide 37 - Quiz
Deze vraag gaat over de sociale kwestie tijdens de industriële revolutie.
1 De ergste missstanden verdwijnen 2 Door de industrialisatie ontstaat de sociale kwestie. 3 Er komen sociale wetten 4 Vakbonden komen op voor de belangen van werknemers.
Zet bovenstaande vier zinnen in de juiste tijdsvolgorde:
A
4 --> 2 --> 3 --> 1
B
2 --> 4 --> 3 --> 1
C
2 --> 4 --> 1 --> 3
D
2 --> 3 --> 4 --> 1
Slide 38 - Quiz
Over welk onderwerp gaat de enquête van de overheid?
A
over de emancipatie
B
over de sociale kwestie
C
over de vakbonden
D
over het recht op werk
Slide 39 - Quiz
Deze vraag gaat over de sociale kwestie.
Welke zin is juist?
A
In de industriële samenleving gingen burgers de armoede zien als een groot probleem.
B
In de industriële samenleving vonden burgers de armoede geen probleem.
C
In de landbouw-stedelijke samenleving gingen burgers de armoede zien als een groot probleem.